162 aan die noorderface eene moerasachtige inzinking van het ter rein voordoet, begroeid met hoog riet, struikgewas en pisang. Daar deze face mij het zwakst voorkwam, had ik reeds te voren de vóór- en nadeelen overwogen van een aanval van deze zijde. Daarom werd naar Gëgarang opgerukt. Gelijktijdig kon dan ook worden nagegaan of deze kampong al dan niet verlaten was, omdat zij een uitmuntend bivak zou opleveren na het gevecht. Te 10.45 uur v.m. kwamen de brigades voor Gëgarang, dat gelukkig onbezet bleek. Bij den opmarsch over de Koetö Panjang was reeds waarge nomen, dat de sectiën Delgorge en Lasonder hunne stellingen hadden ingenomen en dat de afdeeling de Graaf op marsch was naar hare plaats, terwijl nu en dan uit Pënösan op haar geschoten werd. Nadat het noorderfront van Pënösan nader met den kijker was verkend en de afdeeling de Graaf haar plaats had bereikt, werd te 11.30 uur v.m. het volgende gevechtsbevel uitgevaardigd: „De aanval zal worden ingeleid door 8 brigades onder kapitein „Scheepens, waarbij luitenant Christoffel, en 3 brigades onder „luitenant Watrin, waarbij luitenant Ebbink; aanvalspunt: het „gedeelte van de noorderface, gelegen achter het pisangboschje, „waar de binnenborstwering van het oostervoorwerk vermoe- „delijk samenkomt met de N. face en waar een dak van een „huis door de bamboestoelen boven de borstwering zichtbaar is. „Opmarsch ten aanval door de waterleiding die langs den „O. rand van het boschje stroomt. „3 Brigades onder luitenant Winter reserve, op te stellen op 150 M. achter den linkervleugel der aanvalslinie bij een „suikerriettuintje „ambulance en trein onder dekking van 1 brigade gedekt op gesteld ten N. van de heuvels Z. van Gëgarang; „na vermeestering van de borstwering verzamelen en mijne „bevelen afwachten. „Ik bevind mij bij de reserve". Onmiddellijk hierna deed ik „gedetacheerden, geeft acht" blazen en daarop gingen de beide aanvalscolonnes voorwaarts, de afdeeling Scheepens voorop.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indische Militair Tijdschrift - Extra Bijlagen | 1905 | | pagina 210