15
Te 2 uur n.m. bij Këtöl komende, daalden de voorste halve
divisie naar Koetö Glima en de overige troepen naar Tjitjang
Mëdoeri af, in en bij welke laatste kampong het geheel te 5
uur n.m. in bivak was vereenigd.
Vermits geen der stamhoofden zich kwam melden, gingen
dadelijk in verschillende richtingen patrouilles uit naar Kala
Këtöl, Gënténg, Omah Ranténg, Gapoel en Gèlöq om rijst te
fourageeren; het gelukte op deze wijze 150 K.G. rijst van
de bevolking te koopen. Bah Oekön en Bah Töa, op den lin
keroever der rivier gelegen, werden niet bezocht, omdat het
overtrekken der rivier te veel bezwaren opleverde en duidelijk
was waar te nemen, dat de bevolking rustig bezig was met
padisnijden en den oogst op stapels te zetten. Op deniechtei.
oever was de padi nog niet rijp.
Later op den namiddag kwamen verschillende stamhoofden
bij den colonnecommandant,
15 Februari.
Op dezen dag zou slechts weinig afstand worden afgelegd.
Op het gewone morgenuur van Tjitjang Mëdoeri vertiekkende^
waren de voorste troepen reeds te 9.45 uur v.m. in het kam-
pongcomplex Wöih ni Doerén aangekomen en was het geheel
■des namiddags te 12 uur in een bivak veieenigd op den lin.
keroever der rivier, bij de mërësah en in de nabijgelegen kam
pong, die door de bewoners daartoe werd ontruimd. Aan ver
schillende uitgezonden patrouilles kon het slechts gelukken eene
hoeveelheid van 30 K.G. rijst van de bevolking aan te koopen.
De plaatselijke stamhoofden, de pengoeloes Linggö en Moenté
Gajo maakten hunne opwachting.
16 Februari.
Vergezeld van de beide stamhoofden van Wöih ni Doerén
rukte het geheel te 7 uur v.m. door naar Pëgasèng. Even na
den afmarsch viel een viertal schoten op den trein.
Op den Boer ni Paja gekomen, waar het scheidingspunt der
voetpaden naar het meer en naar Pëgasèng is gelegen, werden
drie brigades onder bevel van den 2en luitenant Chiistoftèi
naar Böbasan gedirigeerd, met opdracht, van Rödjö Tjéq een
dwangarbeider op te eischen, die in Mei 1903 in Wöih ni Doerén