40
noodige dwangarbeiders, onder bevel van den len luitenant
Watrin en vergezeld van den mijningenieur Jansen, rukt te 7
uur v.m. uit, met opdracht naar Péndéng te gaan. Ten einde
haar zoo min mogelijk in haar lieenmarsch te belemmeren, wordt
slechts een dertiental loopende gewonden geëvacueerd. De
transportcommandant had tevens zorg te dragen voor aanvulling
van munitie, enkele levensmiddelen, schoenen en slobkousen en
voor het overbrengen van de post, met bericht van de colonne
voor den Gouverneur te Koeta Radja.
De munitievoorraad was bereids tot 45 patronen per man ge
slonken, waarom genoemd officier uitdrukkelijk was gelast, zoo
spoedig mogelijk met 10.000 patronen terug te komen en niet
te wachten op de aankomst van het overige benoodigde.
Aan den commandant der Tëmiang-troepen te Péndéng werd
schriftelijk bevolen met zijne geheele colonne hierheen op te
rukken en zich te mijner beschikking te stellen zoodra zij weer
op sterkte en van het noodige voorzien zou zijn.
Een opnemer vergezelde het transport om te meten tot aan
den top van het waterscheidingsgebergte.
Yan uit het bivak kon worden waargenomen, dat het transport
in de Boer ni Rigöp bij Badaq in gevecht kwam met vrij sterke
benden, die echter spoedig aftrokken.
Een andere afdeeling van twee brigades onder den len luite
nant Aukes ging met den anderen opnemer naar Blang Bëngkéq
om opmetingen te doen bij Koetö Boekét en Koetö Sëré en keerde
te 5.30 uur n.m. terug zonder ontmoetingen te hebben gehad.
Een brigade ging runderen schieten en had tevens opdracht,
een kudde buitgemaakte runderen op te drijven naar het bivak,
waar intusschen een veekraal was gemaakt.
De wd. Këdjoerön komt weder besprekingen houden en be
weert dat Rödjö Boekét tot onderwerping overhelt.
De weersgesteldheid is vrij ongunstig, daar het bijna iederen
namiddag regent.
27 Maart.
Opnieuw gaat een afdeeling van twee brigades onder luite
nant Christoffel met den opnemer naar Blang Bëngkéq, van waar
zij te 5 uur n.m. terugkeert.