45
komen den Kédjoerön in het bivak hulde bewijzen. Hij geeft
in mijne tegenwoordigheid op zeer beslisten toon bevelen, om
alle overige ontbrekende hoofden te roepen en er worden dan
ook verschillende toeös naar Réma, Pënösan, Gëgarang, Tjané
Oekön en Badaq gezonden.
De gevluchte bevolking van Boekét en Koetö Lintang toont
reeds eenige toenadering. Ook de bevolking van Péndéng heeft
zich bij den Kédjoerön gemeld en doet het verzoek om naar
haar gebied te mogen terugkeeren; dit verzoek wordt toegestaan,
op voorwaarde, dat de pengoeloe zich eerst vertoont.
De Kédjoerön en Njaq Sara krijgen op verzoek vergunning
om naar Pënampakan te gaan.
Een patrouille ontdekt, dat Gajö's van Pënampakan en Pörang,
aan het maraudeeren zijn in Rödjo Silo en Boekét. De gear
resteerde maraudeurs, waaronder niemand minder dan de wd.
Kédjoerön, Ama-n-Si Pi Ih, worden voor ditmaal met eene ernstige
vermaning losgelaten.
Om 8 uur 's avonds vallen een viertal schoten op zeer korten
afstand op het officierslogies, uit de sawah bij Mbatjangon
middellijk wordt van de wacht een sluippatrouille uitgezonden,,
die den schutters echter slechts een paar schoten kan nazenden.
2 April.
Een te 4 uur v.m. onder bevel van luitenant Aukes bij de
Pëdösönön Djangoet gelegde hinderlaag ter sterkte van een bri
gade had ditmaal succesna het aanbreken van den dag kwam
een bende van 8 geweerdragenden daarheen en het gelukte drie
vijanden met hun wapens in handen te krijgen; de overigen
vluchtten naar Lëmbé, waarop de brigade inrukte en te 9 uur
v.m. thuis kwam.
Luitenant Hoedt ging met een opnemer, onder dekking van
twee brigades, van 7 uur v.m. tot 4 uur n.m. naar de Boer ni
Rigöp en het terrein bij Koetö Lösóng.
Te 12.30 uur n.m. werd het bivak op grooten afstand door
eene naar schatting 80 man sterke bende van Blang Këdjërèn
beschotenaan eene afdeeling van twee brigades onder' den
len luitenant Watrin, die uitrukte om den vijand te verjagen,
mocht het slechts gelukken één doode in handen te krijgen.