48
5 April.
Op dezen rustdag zijn de gesneuvelden met militaire eerbe
wijzen ter aarde besteld.
De vijand gaf blijk van zijne aanwezigheid door het doen van
een tiental schoten op grooten afstand, van de heuvels van Biang
Këdjërèn.
De Këdjoerön komt berichten, dat de bevolking van Pangór
zich ook heeft aangemeld, evenals een 44 tal gezinnen uit
Boekét. Nogmaals krijgt hij opdracht de nog niet gekomen
hoofden te doen oproepen en hierbij in het geheim gebruik te
maken van den invloed van den thans meest geleerden Tëungkoe
Hadji Sleman van Gölö.
6 April.
Yan 7 uur v.m. tot 4.30 uur n.m. maakte eene afdeeling van drie
brigades onder den len luitenant Ebbink eene patrouille met
een der opnemers in het Pang'ör-dal. Badaq was nog verlaten
en uit het gebergte kreeg de patrouille nog enkele schoten.
De Këdjoerön brengt de hoofden van Lëmbé ter onderwerping.
De door Boekét aangestelde pengoeloe wordt afgezet en de hakém
van Pëtiambang weer in zijne waardigheid hersteld, waarmede
de oude toestand weer is ingetreden, waarbij de Këdjoerön het
hem door Boekét ontnomen gezag over Lëmbé herkrijgt.
Een spion uit Brandang bericht, dat deze kampong evenzoo
onderwerpingsgezind is, doch dat men nog geen kleur durft te
bekennen uit vrees voor den Tjéq in Tampéng, die besloten heeft
het verzet tot het uiterste vol te houden.
7 April.
Twee afdeelingen rukken uit, resp. tot dekking van de werk
zaamheden van den opnemer en van den mijningenieur. De
laatste neemt vier dagen vivres mede, om eenige dagen te kunnen
verblijven aan den bovenloop van de Wöih ni Sanger, ten behoeve
van de goudexploratie.
In den namiddag gingen nog een paar brigades naar Blang
Këdjërèn om te trachten enkele vijandelijke schutters in handen
te krijgen, doch het open terrein belet elke gedekte nadering
en luitenant Aukes keert terug, zonder iemand in handen te
hebben kunnen krijgen.