HOOFDSTUK I. A. Overzicht der proeven. In 1900 werd door het Legerbestuur de noodzakelijkheid van eene verwapening van de bereden artillerie betoogd, en werden tevens de eischen vastgesteld, waaraan het nieuwe materieel zou moeten voldoen. In Nederland werd door den Minister van Koloniën eene com missie benoemd voor de aanschaffing bij de firma Krupp van het noodige proefmaterieel, welke commissie de in Indië gestelde eischen, in overleg met den geschutfabrikant, voor zooveel haar noodig voorkwam, wijzigde. Tegen het midden van het jaar 1902 werden uit Europa aan gevoerd a. eene proef-veldbatterij van 7 c.M. L/28 V. S. (V. S. op veerspooraffuit), bestaande uit 6 complete stuk ken met caissons, en b. eene proef-bergbatterij van 7 c.M. L/14 V. S., bestaande uit 6 complete stukken met munitiekisten en bijbehoorend harnachement. Van ieder dier batterijen werd 1. één sectie overgegeven aan de commissie, belast met de schietproeven te Batoe Djadjar (zie Hoofdstuk II A.), 2. één sectie overgegeven aan de commissie, belast met de rij- en draagproeven, waartoe de sectie van 7 c.M. L/28 werd in gedeeld bij de 3e Veldbatterij te Willem I en de sectie van 7 c.M. L/14 bij de le Bergbatterij te Banjoe Biroe (zie Hoofdstuk II C. en F.), 3. één sectie voorloopig opbewaard voor later te houden verge lijkende proeven met nog uit te zenden kanonterugloopmaterieel. 1

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indische Militair Tijdschrift - Extra Bijlagen | 1908 | | pagina 13