113
en verder 12 tandoes in verantwoording bij den Commandant
der Compagnie; bij elk der colonnes, die vanuit Palembang in
Noordelijke richting door de landschappen Serampas en Soengei
Penang waren opgerukt (colonnes Gusdorf en Hajenius) was een
Europeesch soldaat-ziekenverpleger met tasch en 2 tandoes
ingedeeld.
De algemeene gezondheidstoestand bij beide colonnes was
gunstig; op alle posten rondom het meer echter kwamen koorts-
gevallen voor, die niet aan malaria werden toegeschreven, doch
een meer rheumatisch karakter droegen vooral onder de militairen
van het 9e Bataljon, die niet van dekens voorzien waren en
grootendeels geen buikbanden hadden. Het meer ligt op 688
meter boven de oppervlakte der zee, de nachten zijn meestal
zeer koel. Dekens konden in voldoende hoeveelheid door de
Intendance van de Noordercolonne verstrekt worden, buikban
den 1) echter niet.
Dagelijks kwamen te Sendaran Agoeng van de posten zieken
aan, die voornamelijk in het kwartier verpleegd werden, lijdende
aan koortsen, die geen kwaadaa.rdig karakter droegen. Meer en
meer deed zich dan ook de behoefte gevoelen aan een behoorlijke
ziekeninrichting.
Den 27sten Juli rukte een deel van de compagnie van het 9e
Bataljon, die te Djoedjoen gelegerd was, met den Officier van
Gezondheid Bonthuis en 2 Europeesche soldaten-ziekenverplegers,
uit in de richting van Poelau-tengah en kwam in aanraking
met den vijand bij Telaga, eene kleine versterking die geno
men werd. Daarop werd in dezelfde richting voortgerukt tot
aan den kampong Batoe Poetih (behoorende evenals Telaga tot
het zoogenaamde kampoengcomplex Poelau-tengah), die echter zoo
versterkt bleek te zijn, dat het niet gelukte deze te nemen;
bij dit gevecht sneuvelde een Inlandsch korporaal en werden
een officier en 5 Inlandsche fuseliers gewond. Telaga werd
bezet gehouden, de gesneuvelde daar begraven en de gewonden
den volgenden dag per prauw over het meer naar Sendaran
1) De Zuid-Korintji colonne had een bijzonder moeilijken en langdurigen tocht achter
den rug, en was, met het oog op de moeilijkheden van het transport, slechts met het
hoogst noodige uitgerusr, waarbij er natuurlijk op gerekend was, dat het ontbrekende door
den Intendant der Noorder-colonne zou kunnen worden aangevuld. D v. O.
Bijl. 17. 8