Ik besloot begin April tot mijne training over te gaan, zoo dat de paarden tot dien tijd nog gereden werden door het Veld-Eskadron. Op mijn verzoek waren ze echter op stal naast elkaar geplaatst, waardoor ik dagelijks gemakkelijk con trole kon uitoefenen op hun eetlust en gezondheidstoestand. Werkelijk bleek mijn keuze tot den dag van training, 2 April, goed te zijn en gaven de paarden alle redenen tot te vredenheid. Een korte beschrijving van hen moge hier volgen 1. Yos, hoogbeenig, lang lijf, lange doch sterke lendenen, met wat bloed 2. Een normaal gebouwd jaard met eenig bloed 3. Schimmel, normaal gebouwd met korten steiken ïug, koudbloedig; 4. Een zwaar gebouwd paard zonder bloed, maar met actie in zijne gangen; 5. Hetzelfde type als 4, doch minder hoog; 6. Een licht gebouwd paard met wat bloed. De nummers 2 en 6 stonden bekend als doorgangers. De hoogte dezer paarden wisselde af van 1.45 tot 1.50 M. Twee van hen hadden van 27 October een marsch mee gemaakt van 213 K.M. en van 2—10 November van 336.5 K.M. en uitstekend voldaan. Zelf zou ik een der boven vermelde paarden berijden, daar mijn beide dienstpaarden op ziekenstal waren opgenomen, ter wijl ik een zesde paard als ïeserve nog had uitgekozen. Bij de keuze der manschappen, die aan den patrouillerit zou den deelnemen, liet ik mijn oog vallen op een handigen en be trouwbaren Eur. Wachtmeester, en op manschappen, die als flinke ruiters bekend stonden. Aangezien geen hoefsmid aan mijne patrouille was toegevoegd, benutte ik den tijd vóór den afmarsch der patrouille om mij zoover te bekwamen in het hoefsmidsvak, dat ik een reserve ijzer kon onderleggen. Gedurende den patrouillerit mocht ik de voldoening smaken, mijne moeite beloond te zien. Ten einde eene oordeelkundige indeeling van den marsch te kunnen maken, werd mij bereidwillig door den Chef dei op leidingsbrigade van den Topografischen dienst te Salatiga een calque vervaardigd van den meest noordelijken weg Salatiga-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indische Militair Tijdschrift - Extra Bijlagen | 1908 | | pagina 306