- 69
De kanonterug loopaffuit heeft over het algemeen een voor snel-
vuurgeschut onvoldoend rustige werking; zoowel in verticalen
zin (bokken) als in horizontalen zin (zijdelingsche verplaatsing
der raden) tracht zij zich bij het schot te verplaatsen. Deze bewe
gingen zijn niet altijd van dien aard, dat zij een nadeeligen invloed
hebben op het vuur; zulks is afhankelijk van de gebezigde
lading, van den bodem waarop de affuit staat en van de elevatie.
Over het algemeen kan dan ook met deze affuit niet worden ge
vuurd, zonder dat de richting bij elk schot wordt vei beterd. Een
groot bezwaar is dit echter niet, omdat, tengevolge v an de omslach
tige wijze van laden, de richter steeds over voldoenden richttijd
beschikt, om den vuurmond met de strooischroef weder in de rich
ting te brengen; moet echter tevens de staart worden verplaatst,
wat na 2 of 3 schoten noodig is, dan is vertraging onvermijdelijk.
De hydraulische reminrichting werkte steeds onberispelijk, gaf
nooit aanleiding tot stremming, behoefde nooit nagezien of gerepa
reerd te worden, terwiji verlies van glycerine niet voorkwam. Ook,
nadat snel na elkaar een groot aantal (64) schoten was gedaan,
functionneerde de rem uitstekend en bracht tot het laatst toe den
vuurmond geheel in batterij. Ook toen gevuurd werd meteen
remcylinder die opzettelijk slechts voor 3/4 was gevuld, werkte
alles uitstekend.
De veerspooraffuit heeft een ongunstigen indruk gemaakt.
Het feit, dat vóór elk schot aan den vuurmond eenige decli
natie moet worden gegeven, omdat anders het sluitstuk niet
geopend en dus het stuk niet geladen kan worden, zou alleen
reeds voldoende zijn, de affuit te veroordeelen.
Het richten kan niet beginnen vóórdat het laden geheel is afge-
loopen, en de onrustige werking der affuit bij het schot is oorzaak,
dat ook de zijdelingsche richting steeds moet worden verbeterd,
eene bewerking die tijdroovend is, omdat de affuit geen stelschioef
heeft voor de zijdelingsche richting en dus ook de kleine correctiën
door verplaatsing van den staart moeten geschieden. De verplaat
sing van den staart is bezwarend, doordien de spoor zich in den
grond werkt.
Bij eene vergelijking der twee affuitstelsels komt men tot het
volgende besluit: