24
zij niets anders krijgen dan een verwijzing naar 1901, en dubbel zeker niet,
indien juist is wat de heer Thomson meedeelde, dat het niet eens het
zelfde geschut is. De leden van deze Kamer, die minder op ballistisch
gebied bekend zijn dan de geachte afgevaardigde uit Leeuwarden, hebben
wel gelezen, dat er eenige wijzigingen zijn aangebracht, maar zij hebben
gedacht, dat dit wijzigingen van ondergeschikt belang waren, anders immers
had men niet aan kunnen nemen, dat de Minister op grond van de
proefneming in 1901 kon komen tot de invoering van geschut in 1909.
Nu wij van den heer Thomson hooren, dat wij een geheel ander geschut
krijgen, is het toch een zeer vreemde geschiedenis.
Nu wij hooren, dat de commissie van beproeving noch hier noch in
Indië met die stukken heeft gewerkt, is het onbegrijpelijk hoe de Minister
is gekomen met zulk een belangrijk voorstel.
Men vraagt zich af, of de Krupp-geschiedenis, die wij bij het snel-
vuurgeschut onder het Ministerie-Kuyper hebben gehad, waaromtrent toen
enkele onaangename dingen zijn voorgevallen, zich moet herhalen.
Er zijn onvoldoende gegevens overgelegd, onvoldoende vooral voor
die leden die van de techniek van de wapenen niet op de hoogte zijn.
Nu zegt de heer Thomson tot den Minister: ik zou gaarne willen, dat
u mij alsnog voldoende gegevens verstrekte; dan kan ik wellicht met
u meegaan.
Zoo denk ik er echter niet over. Ik zou gewild hebben, dat de Mi
nister, denkende aan zoo menige nuttige uitgave die hij heeft geschrapt,
dit jaar niet met een post van een half millioen aan gesehut gekomen
was, doch daarmede tot een anderen tijd had gewacht. Dus ook indien
nog enkele ballistische gegevens worden overgelegd, zal ik mijn stem
aan deze uitgave van twee millioen niet geven; op art. 65 van de uit
gaven in Nederland zal door ons een amendement worden ingediend.
Ik geloof, dat de Minister nog beter zal doen, vooral na hetgeen de
heer Thomson hieromtrent heeft gezegd, dezen post terug te nemen;
en is hij overtuigd, dat het er van komen moe', dat niet nu, maar
later te doen.
De heer Idenburg, Minister van Koloniën.
Thans kom ik tot de aanschaffing van het geschut. Daartegen zijn
ernstige bezwaren uitgebracht door de heeren ter Laan en Thomson.
De heer ter Laan vindt, dat dit zaakje maar achterwege moet blijven
totdat de Indische financiën dergelijke militaire uitgaven toelaten. Ik
vrees, dat dit, wanneer althans de inzichten van dien geachten afgevaar
digde daarbij den doorslag moesten geven, een verschuiving moest zijn
langer dan de slagvaardigheid van het Indische leger zou gedoogen. Ik