45 dan natuurlijk na afloop van haar zending aan den Minister uitvoerig rapport moeten doen van haar bevindingwelke rapporteti aan de Kamer ter inzage zouden kunnen worden gegeven. Wanneer de Minister na kennisneming van die rapporten mocht blij ven bij zijn meening, dat toch het systeem dat nu zou worden aangenomen het beste is, dan wil ik hem de beschikking over den post laten maar aan den anderen kant vertrouw ik van hem, dat, als dat niet geval was en er zelfs maar eenige twijfel mocht oprijzen, de Minister die maatregelen zal willen nemen, die kunnen leiden tot andere, tot vergelijkende proe ven en dus tot het aannemen van het stelsel van artilleriebewapening, dat dan het beste zal blijken. Gaarne zou ik van den Minister hierop een antwoord vernemen. De heer Duïmaek van Twist: Mijnheer de Voorzitter! Het ligt niet in mijn bedoeling om in te gaan op hetgeen de geachte afgevaardigde uit Leeuwarden hedenmiddag hier in het midden heeft gebracht, lli wensch mij alleen te bepalen tot het amendement, zooals het door dien geachten afgevaardigde is voorgesteld. Het amendement luidt: „Ondergeteekende stelt voor onderafdeeling 65 van het wetsontwerp tot vaststelling van hoofdstuk I (Uitgaven in Nederland) te verminderen met f 470.000." Met deze merkwaardige toelichting er bij „Geen gelden toe te staan voor de omwapening der artillerie zoolang de Regeering aan de Kamer de gegevens ter beoordeeling van de aan vraag in totaal 2 millioen onthoudt." Die toelichting drukt dus uit, dat de geachte afgevaardigde geen vol doende inlichtingen heeft omtrent de zaak waarover het gaat, en de heer Verheij zei ook zooeven, dat hij miste een overlegging van de be scheiden aangaande de proefnemingen met het geschut in Indië gedaan. Nu begrijp ik er eigenlijk niets meer van. Immers wij bezitten een overzicht van de schietproeven. Als de heeren de moeite genomen had den om het Indisch Militair Tijdschrift van 1906 te raadplegen en zij hadden de extra bijlage No. 16 even ter hand genomen, dan hadden zij alle inlichtingen gevonden, die zij wenschten. Ik wil een paar mede- deelingen daaruit de Kamer voorlezen. Het rapport begint met er op te wijzen, dat in 1900 door het leger bestuur de noodzalijkheid van een verwapening van de bereden artillerie betoogd werd en tevens de eisehen werden vastgesteld waaraan het nieuwe materieel zou moeten voldoen. „In Nederland werd door den xMinister van Koloniën" ik meen dat het Minister Cremer was „eene com missie benoemd voor de aanschaffing bij de firma Krupp van het ncodige

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indische Militair Tijdschrift - Extra Bijlagen | 1909 | | pagina 365