69
De heer Staal: Dat heb ik niet gezegd.
De heer van Löben Sels Ik hoor dit met groot genoegen, want ik
meen, dat wij in deze medestanders behooren te zijn.
Mijn standpunt is, dat de Volksvertegenwoordigers zeer voorzichtig
moeten zijn om zich, hoe weinig dan ook, ten voordeele van de een of
de andere firma uit te spreken. Maar tevens hebben zij den duren plicht
om er met alle kracht, waarover zij kunnen beschikken, voor te waken,
dat noch de Regeering, noch de ambtenaren, wat dikwijls nog erger is,
voorliefde toonen voor de een of andere firma.
Ik had deze zaak liever eerst bij de algemeene beschouwingen over
de Staatsbegrooting te berde gebracht, omdat er verschillende Departe
menten bij zijn betrokken, maar waar zij in de Tweede Kamer tweemaal
werd besproken, ook in de schriftelijke gedachtenwisseling door deze Kamer
uitvoerig is behandeld en in dit debat weer ter sprake werd gebracht,
zij bet mij vergund nu reeds zeer in het kort mijn standpunt ten deze
uiteen te zetten.
Vooreerst behoort m. i. gelijk ik reeds gezegd heb de Regeering
steeds gelegenheid te geven tot mededinging.
Voorts komt het mij wenschelijk voor, dat de verschillende betrokken
Ministers ten deze één lijn trekken. Waar alles ten slotte komt in's lands
kas, en enkel, zal het goed zijn, in het algemeen belang van het geheele
land, kan het niet aangaan, dat de Minister van Koloniën een weg be
wandelt, die vrij sterk afwijkt van de richting door het Ministerie van
Oorlog gevolgd, terwijl het Ministerie van Marine weer zich beweegt langs
banen zeer verschillend van beide genoemde.
Met bescheidenheid, maar met aandrang, zou ik willen vragen: laat
dat ophouden.
Tot 1903 werd aan het Departenaent van Oorlog, voor zoover ik van
de buitenwacht heb knnnen vernemen, precies hetzelfde standpunt inge
nomen, dat thans nog door Marine verdedigd wordt. De Minister van
Marine heeft dit aldus omschreven.
„Met het Krupp-geschut heeft bij onze marine nog nimmer eenig ongeluk
plaats gehad, dat aan de constructie van het materieel te wijten was.
Vandaar dat het personeel een onbepaald vertrouwen in de deugdelijkheid
van bet materieel dat het moet bedienen bezit. Gedurende de lange jaren
dat wij geschut van Krupp hebben, heeft zich een wederzijdsch vertrouwen
gevormd", enz.
Let wel, Mijnheer de Voorzitter, een onbepaald vertrouwen!
M.i. is dit verkeerd. Ik vrees, waar in zake den handel er altijd twee
partijen zijn, dat, wanneer de kooper uitgaat van onbepaald vertrouwen