96
dagen later verlaten en de bewoners schenen hunne huizen ook
te zullen overbrengen.
Overigens waren alle kampongs, die nu successievelijk aan
de Batang Hari bezocht werden, bewoond, doch de bewoners
weinig toeschietelijk.
Langzamerhand werden de patrouilles, waarbij als regel de
civiele ambtenaren zich bevonden, verder uitgestrekt en reeds
den lOen Augustus met 40 bajonetten in prauwen Moeara
Boengo bereikt.
De Pangeran Ratoe had de patrouille vergezeld en de bevol
king bleek op den geheelen tocht goedgezind; de Pangeran ver
zocht te Ma Boengo voorloopig niet verder de Tëbo op te varen,
daar voor de veiligheid bovenstrooms, waar Taha zich zou op
houden, niet kon worden ingestaan.
Den 25en October bezocht de controleur Hissink, wederom
vergezeld door Pangeran Ratoe, doch zonder militaire dekking,
Moeara Boengo en de volgende dagen werden de doesoens aan
de Boengo tot aan Tebing Tinggi bezocht, waar de ontvangst
door de bevolking niets te wenschen overliet.
Hoewel vele hoofden van de Tëbo te Moeara Boengo hunne
opwachting hadden gemaakt, moest wederom wegens de aan
wezigheid van Taha van een tocht langs die rivier worden af
gezien doch de betrokken hoofden werd gewezen op de gevolgen,
welke de weigering om onze ambtenaren in hun gebied toe te
laten, na zich zoude slepen.
De belangrijkste patrouilles aan de Batang Hari waren die
naar het stroomgebied van de Soemai, waar de bevolking van
Moeara Singkawang en andere doesoens aanraking met onze
troepen vermeed en waar, bij het doorzoeken van een huis op
den 4en September drie Djambiërs amok maakten en neerge
legd moesten worden, La ons 1 doodelijk en 8 min of meer
zwaar gewonden te hebben bezorgd.
In het huis werden 6 geweren, nieuwe laden, kruit, enz. gevonden.
Dit was de eenige vijandelijke daad, die in dit gebied in
1902 tegen onze patrouilles ondernomen werd.
Had tot October 1902 de veiligheid op de beneden Tambesi
niets te wenschen overgelaten, op den 9en October werd een