IK, Bet laatste Stadium. Nadat de Boven- Batang Hari en de Toengkal waren bezet, was wel geen georganiseerd verzet meer te verwachten, doch zou er nog zeer veel van onze troepen gevergd worden, vóór de talrijke voortvluchtige anak-radja's en andere slechtgezinden van het tooneel waren verdwenen. Een uiterst moeilijke taak werd den troepen hiermede opge legd, omdat de benden in het zoo goed bekende terrein, goed schiks of kwaadschiks geholpen door nagenoeg alle doesoens, waarvan zulks verlangd werd, zich dikwijls maanden lang aan een of ander klein riviertje in de diepste bosschen konden schuil houden, om dan weer door roof, moord en doodslag op doesoen- bewoners, die hun niet voldoenden steun of ons meer dan noodig hulp hadden verleend, schrik en ontsteltenis te verspreiden. De anak-radja's hielden door deze middelen de schrik er zoo in, dat het niet dan uiterst zelden gelukte goede berichten omtrent hunne schuilplaatsen te verkrijgen, die dan nog meestal zoo goed bewaakt werden, dat op hetzelfde oogenblik, waarop men meende een goeden slag te slaan, een uitgezette post onze komst meldde en allen of nagenoeg allen zich door een vlucht konden redden. Niet zelden gebeurde het ook, dat een ontijdig schot van een zenuwachtig man onzer eigen patrouilles, geraas makende of schreeuwende koelies bij den trein, verraad van gidsen, een op het laatste oogenblik opdoemende terreinhindernis (water, moe ras, terreinsleuf enz.) aan de meest hoopvolle verwachtingen den bodem insloeg, terwijl het ook meermalen gebeurde, dat de voornaamste hoofden zich juist niet in de algemeene schuil plaats ophielden, doch in de onmiddellijke nabijheid daarvan, om des te beter te kunnen ontkomen. Ten slotte mag aangen omen worden dat het kwaad, dat de anak radja's door hun terrorisme dachten te zaaien, op hun eigen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indische Militair Tijdschrift - Extra Bijlagen | 1911 | | pagina 136