128 achtereenvolgens bij het bestuur en steunden dit in zijn pogingen om de nog rondzwervende vorstentelgen in handen te krijgen. Zoodoende kwamen, op Pangeran Singo na, alle familieleden van Taha en Pangeran Dipo Negara in onderwerping. In den loop van 1904 (November) viel ons nog in handen het ons vijandige hoofd in het gebied van de Toengkal, Pangeran Poespo, die door een kleine patrouille onder korporaal de Jong op aan wijzing van de bevolking in zijn schuilplaats werd overvallen en met zijn schoonmoeder en drie volgelingen gedood werd, terwijl zijn dochter en een volgeling werden gevangen genomen. Scheen het dus, dat op deze wijze voortgaande, spoedig alle tegenstand gebroken zou zijn, toch werden de goede verwach tingen ten dezen nog langen tijd op een zware proef gesteld. De meest hardnekkige bendehoofden wisten nog geruimen tijd persoonlijk onze patrouilles te ontloopen, zij het ook, dat zij bij de talrijke overvallingen telkens weer van hunne bendeleden en wapens verloren en daarmede een deel van hun prestige tegenover de bevolking inboetten. Behalve eenige kleinere bendehoofden, als Raden Pamoek, Ngebi Manan, Bakir een gedroste dwangarbeider Raden Dojot enz., die niettemin de bevolking zeer veel overlast aandeden, bleven de hoofdfiguren Raden Mat Tabir, Pangeran Hadji Oemar, Pangeran Anom, Pan geran Singo en vooral later Raden Hamzah. Bij hen voegde zich in den loop van 1904 de Pangeran Ratoe. Reeds werd vermeld, dat deze in December 1903 zijne apanage aan het Gouvernement overgedragen had en dat hem de hoofd plaats Djambi als woonplaats aangewezen was. Zijn voorbeeld werd o. m. in Maart 1904 gevolgd door Pangeran Praboe wiens apanage het grootste gedeelte der benedenlanden omvatte en bij welke gelegenheid hij den Resident de „Si Gindjih", het rijkssieraad verbonden aan het Sultansgezag, overhandigde. De inlevering van de „Si Gindjih" en van de „Sindja Mer- djaja" door Pangeran Ratoe werd als een gebeurtenis van groote politieke beteekenis beschouwd, wijl hiermede door genoemde grooten formeel erkend werd, dat het hoogste en rechtstreeksche gezag over Djambi op het Gouvernement was overgegaan. Het belette evenwel niet, dat bedoelde grooten en vele anderen, die in overeenkomstige omstandigheden verkeerden als zij, en die

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indische Militair Tijdschrift - Extra Bijlagen | 1911 | | pagina 140