131 beschikkingen genomen om de schuilplaats te omsingelen, doch vóór deze tot uitvoering waren gekomen, loste een Inlandsch fuselier een schot, waarop alle afdeelingen begonnen te vuren en daarop tot den aanval overgingen. De aldus te vroeg gea larmeerde bende stoof uiteen; bij de vervolging werden nog wel eenige Djambiërs neergeschoten, doch de hoofdpersonen ontkwamen; van vervolging was in het moerassige boschter rein gten sprake. Met welk een haast de bende evenwel was gevlucht, kan blijken uit het feit dat o.a. '3 zoontjes van R. M. Tahir licht gewond waren achtergelaten evenals een geweer M. 95, twee Beaumonts, een dubbelloopsjachtgeweer, voorlaad. geweren, blanke wapens, voorraden enz. Het spoor der bende werd later weer teruggevonden en in de Koeboestreken van de Bahar enz. gevolgd, waar evenwel geen aanraking meer verkregen werd, doch waar die bende, waarbij zich ook Raden Pamoek aan gesloten had, het verblijf toch onmogelijk gemaakt werd, waaropzij uitweek naar de Kompeh, het groote riviereiland beneden Djambi, gevormd door een splitsing van de Batang Hari. De hoofden van dit gebied en vele daar aanwezige radens vielen Raden Mat Tahir onmiddellijk bij, het gebied kwam in volkomen verzet. De spits van een sectie, ter opsporing der benden uit Djambi afgezonden, werd 's nachts nabij doesoen Pëtarikan plotseling beschoten met het gevolg dat een Eurp. korporaal sneuvelde, twee fuseliers gewond werden en de gids verdronk. Na versterking van het garnizoen werd tot een actieven patrouil legang in het Kompehgebied overgegaan met het gevolg, dat een 10 tal kwaadwilligen werd neergelegd; bij nachtelijke beschie tingen van onze bivaks werden evenwel enkele der onzen gewond. Hoewel half Juli de beide mobiele sectiën in het Kompeh gebied aanwezig waren, kon men, daar deze sectiën door een langdurige actie met zware marschen in het gebied van de Singoan veel van hare marschvaardigheid hadden ingeboet, den vijand aldaar, die nu zeer driest met benden van 30 tot 40 geweren optrad en ons bij verschillende gelegenheden meer dere dooden en gewonden bezorgde, niet voldoende afbreuk doen. zoodat de geheele 3e compagnie van Rantau Pandjang onder den kapitein G. J. Verstege ter versterking moest worden gezonden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indische Militair Tijdschrift - Extra Bijlagen | 1911 | | pagina 143