132
Rantau Pandjang werd door 75 man van het Garnizoens-
Bataljon bezet.
Door de 3e compagnie werden nu de doesoens Tarikan,
Betoeng, Soengei Trap en Sipin bezet, hetgeen tot hiertoe door
het Garnizoens-Bataljon was geschied, terwijl met patrouil
leeren om schuilplaatsen op te ruimen en de bevolking te
dwingen naar de doesoens terug te keeren met verdubbelden
ijver werd voortgegaan en in September de kapitein Verstege
met het civiel bestuur in het Kompehgebied belast werd. De
bevolking keerde nu wel geleidelijk naar hare doesoens terug,
doch Mat Tahir en Pamoek lieten zich niet vangen, zoodat de
toestand slecht bleef. Eerst in het laatst van October gelukte
het den vijand in dit gebied eenige belangrijke slagen toe te
brengen. Den 26en October werd door den colonne-comman
dant een schuilplaats in Rawang Oeloe Poedak overvallen,
waarbij vier anaq radja's neergeschoten en eenige gevangen ge
nomen werden. Aan onze zijde sneuvelde een Eur. sergeant
en werd luitenant Buno Heslinga gewond.
Reeds den 31en October werd door den colonne-commandant
weder een schuilplaats overvallen, een paar anaq radja's neer
gelegd en eenige vrouwen en kinderen gevangen genomen.
Hierop volgden al ot niet met medewerking der bevolking,
talrijke arrestaties van radens, kwaadwillige doesoenbewoners,
enz., terwijl anderen het gebied van de Kompeh weder verlieten.
Raden Mat Tahir en Pamoek weken uit naar het gebied aan
de Boven-Pidjoean, waar eerstgenoemde de doesoenhoofden boven-
strooms van Djambi tot een samenkomst opriep, waaraan enkele
hunner voldeden. Hij roofde den rijstvoorraad en andere levens
middelen in de doesoens Moedoeng Darat en Setiris, liet het door
ons aangestelde hoofd van Kaos, met eenige familieleden op
gruwelijke wijze vermoorden en beschoot een paar malen onze
rivierstoomertjes.
Door onmiddellijk uitgezonden patrouilles werd wel eenige ma
len aanraking met de bende verkregen en haar een verlies van
7 dooden toegebracht, doch Mat Tahir slaagde er in naar de
Boven-Toengkal uit te wijken. Raden Pamoek bleef aan de
Pidjoean doch onthield zich voorloopig van vijandelijkheden. Zich
in Juli 1905 in het Palembangsche grensgebied schuilhoudende