- 133 werd diens bende hier door een bevolkingspatrouille overvallen, die haar een verlies van 8 dooden toebracht. Naar de Toengkal werd R. M. Tahir onmiddellijk door de beide mobiele sectiën en andere beschikbare troepen gevolgd, die er verschillende punten bezetten en vele voorraden van hem vernietigden. Volgens de berichten zouden de benden nog 130 man sterk zijn met 50 geweren. Door rusteloos patrouilleeren, waarbij vele schuilplaatsen werden opgeruimd, gelukte het in Februari R. M. Tahir ook uit dit gebied te verdrijven, waarop hij naar het gebied van de Ketalo en de Kilis uitweek, waar zijn schuilplaatsen eenige malen, doch met weinig afdoend succes, werden overvallen. Door gebrek aan leeftocht en onophoudelijk door onze patrouilles achtervolgd, werd de bende in Maart ge noodzaakt uiteen te gaan en ging het spoor van den aanvoerder voor eenigen tijd verloren. In Mei 1905 werd als vrij zeker door de autoriteiten in Djambi aangenomen, dat zich ophielden Pangeran Depati. een hoofd van de Boven-Batang Hari, die evenwel spoedig overleed met een bende in Padang Lawas, Pangeran Ratoe in het Indragirische, Raden Mat Tahir en Pangeran Singo in de Beneden-Tabir, Raden Hamzah in het gebied van de Djoedjoehan. Omstreeks dezen tijd gelukte het tot tweemalen toe aan een aantal naar Batavia opgezonden gevangenen, waaronder eenige zeer gevaarlijke individuen, te ontvluchten en Djambi weer te bereiken, welke voorvallen aldaar een zeer ongunstigen invloed oefenden, niet net minst omdat onder deze personen lieden waren door de bevolking uitgeleverd en deze nu terecht voor wraak beducht was. In algemeenen zin bestond bij de kwaadwilligen de neiging om naar het gebied van de Djoedjoehan en de daaraangrenzende staatjes uit te wijken, verplaatste daarom de actie, o. a. die der mobiele sectiën zich in die richting en werd besloten om, zoodra Raden Mat Tabir uit het gebied van de Tahir geweken zou zijn, tot een optreden in het onafhankelijk gebied over te gaan. Immiddels was de compagnie uit de Kompeh weer naar de Boven-Batang Hari verplaatst (Maart) en voorloopig te Soengei Aro en eenige maanden later te Moeara Tebo gelegerd.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indische Militair Tijdschrift - Extra Bijlagen | 1911 | | pagina 145