door een stafofficier te doen aanvullen, die daartoe tusschen 30 September en 23 October 1903 de landschappen op dat eiland bezocht. Sedert jaren toch was het duidelijk geworden, dat de binnenlandsche toestanden in de zelfbesturende rijkjes en hunne onderlinge verhouding in de toekomst tot eene gewapende tusschenkomst onzerzijds aanleiding zouden kunnen geven en men achtte het gewenscht zich op deze eventualiteit zooveel mogelijk voor te bereiden. Korten tijd na evenbedoelde verkenningsreis, gaf het optreden van den vorst van Tabanan weder aanleiding tot een conflict met de regeering, waartoe de navolgende oorzaak bestond. Nadat den 6den Maart 1903 de toenmalige bestuurder van dat rijkje was overleden, volgde hem zijn oudste wettige zoon Goesti Ngoerah Rai op. Den 18den Augustus d. a. v. werd deze, onder nadere goedkeuring en bekrachtiging van den Gouver neur-Generaal, onder den naam van Goesti Ngoerah Agoeng, in zijne waardigheid erkend en bevestigd, nadat hij de vereischte akte van verband had gepasseerd. De plechtige verbranding van het lijk van den vorigen vorst zou den 25sten October plaats hebben en niettegenstaande er bij den radja op aangedrongen was, om de weduwen van den overleden vorst, die zich eventueel mochten aanmelden om met het stoffelijk overschot van hunnen echtgenoot verbrand te worden, van haar voornemen af te brengen of desnoods haar dit te beletten, wezen ingekomen berichten er op, dat niette min weduwen-verbranding (mesatia) plaats zou hebben. Aangezien bij een in 1902 ingesteld onderzoek gebleken was, dat de godsdienstige instellingen der Hindoe-Baliërs geen over wegend bezwaar opleveren tegen de afschaffing der mesatia, werd den radja den 12den October medegedeeld, dat eene even- tueele verbranding van weduwen met den uitdrukkelijken wil der Regeering in strijd zou zijn, terwijl den 17den d. a. v. de chef van het bureau voor iDlandsche zaken te Tabanan aan kwam, om de zaak nader te bespreken en mogelijke bezwaren uit den weg te ruimen. Daar echter de vrijwillige aanmelding der weduwen reeds den 29sten September te voren was geschied en de gebruikelijke wijdingen den 2den October hadden plaats gehad, verklaarde de radja, dat thans niet meer op de zaak

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indische Militair Tijdschrift - Extra Bijlagen | 1911 | | pagina 322