4 gender was eene spoedige afdoening dezer aangelegenheid, omdat ook in Kloengkoeng het lijk van den op den 25sten Augustus 1903 overleden radja moest worden verbrand en volgens geruch ten, zich daar reeds zes weduwen voor het mesatia zouden hebben beschikbaar gesteld. Naar aanleiding hiervan deelde in October de controleur het verlangen der Regeering nopens de afschaffing van dat gebruik mede, waarop de radjaDéwa Agoeng Poetra ten antwoord gaf, dat zich nog geene „Satia's" hadden aangemeld, maar dat, in geval dit alsnog mocht gebeuren, zijne godsdienstige wetten hem ver boden dit te beletten. Nadat echter nogmaals was te kennen gegeven, dat de Regeering niet van haar voornemen zou afzien om aan deze gewoonte een einde te maken, werd den 5den Decem ber van den vorst de schriftelijke verzekering ontvangen, dat hij er voor instond, dat geen mesatia zou plaats hebben. De verbran ding op 12 Decembe^r liep dan ook zonder weduwenoffers af. Hoewei in het daaropvolgende jaar met alle zelfbesturen con tracten werden gesloten betreffende de mesatia, geheel in overeen stemming met dat ten vorige jare met Tabanan aangegaan, kwa men ook in dit tijdvak weer verschillende gebeurtenissen voor, die het bewijs leverden, dat de vorsten ongezind waren om de ver plichtingen voortvloeiende uit de met hen gesloten verdragen na te komen, of buiten machte waren, om deze door hunne onder- hoorigen te doen eerbiedigen. Zoo werd in de geregelde bevloeiing der sawahs van Gianjai tweemaal stoornis gebracht, door moedwillige beschadiging van buiten het landschap gelegen waterwerken. De eerste maal ge schiedde dit door het desahoofd van Koeloeb (Kloengkoeng), die daarvoor door den vorst werd gestraft met ontzetting uit zijn ambt en verbanning naar Badoeng; de tweede maal, bij wijze van wraakoefening, door ingezetenen van de desa Tematjoen (Tabanan). Ook hier werden door onze tusschenkomst de beschadigde werken, op last van den zelfbestuurder door de schuldigen hersteld. De medewerking van den radja van Bangli bleef steeds te wenschen overlaten, waardoor de uitoefening van een goede politie in de aan dit landschap sluitende districten van Boeleleng bemoei lijk werd terwijl de gevolgen van dit slechte bestuur zich mede in de aangrenzende rijkjes Karangasem en Gianjar deden gevoelen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indische Militair Tijdschrift - Extra Bijlagen | 1911 | | pagina 324