11
naar Gianjar, werd tegengegaan, door het opstellen van eenige
wachtposten aan de grens, terwijl de benoodigde invoer-artikelen
nog steeds uit Tabanan en de Kloengkoengsche enclaves Sibang
en Abean Semal werden betrokken.
Volgens betrouwbare berichten werd de uitvoer via Tabanan
naar Boeleleng geleid, hetgeen ook bleek uit de toename van
den invoer op de Tabanansche grens. In verband hiermede
werden in October de noodige voorstellen aan de Regeering
gedaan.
Naar aanleiding van onze kennisgeving van het optreden van
een nieuwen Resident, herhaalden de Badoengsche vorsten in
Januari 1906 het meergenoemde verzoek, en drongen daarbij te
vens aan op teruggave van de goederen, die door de blokkeerende
schepen waren in beslag genomen en van de h. i. ten onrechte
geheven uitvoerrechten. Nogmaals werd geantwoord, dat het
terugroepen der schepen onverwijld zou geschieden, nadat door
de vorsten aan den hun gestelden eisch zou zijn voldaan, en
daarna onderhandelingen zouden kunnen worden geopend omtrent
de terugbetaling der blokkadekosten.
Na ontvangst van dit schrijven deden de radja's nog scherper
toezicht uitoefenen op de nakoming van hun verbod tot uitvoer
over zee. Spoedig zagen zij echter in, dat zij zichzelf hierdoor
groote schade berokkenden, ook omdat de heffing van tolrechten
op de landgrenzen wegens de minder goede controle daarop
weinig opleverde, waarop zij op het genomen besluit terugkwamen.
Aan den uitvoer, zoowel over zee, als over land naar Gianjar bleven
zij echter de vroegere vermelde beperkende bepaling verbinden,
wijl wij naar hun oordeel geen rechten mochten heffen in de terri
toriale wateren van Badoeng. De handelaren hielden zich even
wel niet aan dit verbod en voldeden de uitvoerrechten gereedelijk.
Yoorloopig bleef deze toestand voortbestaan.
Intusschen hadden ook in de overige zeltbesturende rijkjes
wederom voorvallen plaats gehad, die onze inmenging noodzakelijk
maakten.
Zoo moest in Juli 1905 een kwestie geregeld worden tusschen
de grensdesa's Tadjoen en Sambiran (Boeleleng) en Satia (Bangli).
Daar geen overeenstemming kon worden verkregen stelden de
Banglische gevolmachtigden ten slotte voor ter zake de beslis-