17 de wederzijdsche gemachtigden plaats gehad, doch tot geen re sultaat geleid, wijl de Banglische afgevaardigden voorgaven geen eindbeslissing te kunnen nemen, alvorens nadere bevelen van hunnen vorst gevraagd te hebben. Na dien tijd was niets meer van Banglische zijde vernomen, totdat plotseling de inval in het betwiste gebied plaats greep. Pogingen van den Assistent-Resident belast met de politieke zaken, om deze aangelegenheid tot oplossing te brengen, faalden, omdat de vorst van Bangli in gebreke bleef gevolmachtigden te zenden, zooals hem verzocht was, en de nabij de grens wo nende Bangliërs elke aanraking met dien bestuursambtenaar vermeden door, bij zijne nadering, met medeneming van hun vee, overhaast weg te trekken. Bat de zaak in Karangasem kwaad bloed zette, is te begrij pen en zeker waren er van de zijde der bevolking van Gianjar représailles genomen, indien niet onze stedehouder van Karang asem zulks ten stelligste verboden had. Toch werd opgemerkt, dat men zich in dit landschap verwonderde over de lankmoe digheid, die de Regeering ten opzichte van Bangli betoonde, en hieraan gaf de door den stedehouder afgevaardigde gevol machtigde uiting tegenover den Assistent-Resident door eene mededeeling, die ongeveer in deze termen was vervat: „Ik begrijp niet, dat Bangli zoo iets durft te doen; vroeger toen Karangasem nog niet tot het gouvernementsgebied behoor de, zou de radja zoo iets niet gewaagd hebben, omdat wij veel sterker zijn en nu wij onderhoorigen van het gouverne ment en daardoor nog veel sterker zijn, durft hij wel". Het duurde intusschen tot Mei, alvorens van den radja van Bangli eenige opheldering omtrent de hierboven geschetste voor vallen werd ontvangen. In zake de overrompeling in Karang asem stelde hij voor eene commissie naar het betwiste gebied te zenden, om de quaestie te onderzoeken en te beëindigen de vernieling van de Pedjeng-werken door zijne onderdanen ontkende hij, doch hij gaf toe, dat de Siangan-leiding door hen- was beschadigd echter als représaille tegen Siangan, dat zou hebben nagelaten de jaarlijksche bijdragen voor de offerfeesten in het belang der irrigatie te leveren. Over den hem uitdrukkelijk gestelden eisch om de bescha-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indische Militair Tijdschrift - Extra Bijlagen | 1911 | | pagina 337