21
kwam aldaar den lOden Juni 1906 aan en werd voor een gedeelte
te Singaradja gelegerd, voor een ander deel in detachementen
gesplitst, die op de voornaamste verkeerswegen naar het zuiden,
in de nabijheid van de grens werden gestatiouneerd.
Nu de achtereenvolgens ingestelde pogingen, om tot eene vrede
lievende oplossing te geraken van de met de inlandsche zelfbesturen
van Badoeng en Tabanan hangende geschillen, niet de gewenschte
uitkomst hadden opgeleverd, en de waardigheid der Regeering
gebood niet langer in den bestaanden toestand te berusten, werd
den vorsten bij schrijven van den 17den Juli 1906 eene laatste
gelegenheid geboden, om binnen een vastgestelden termijn de
quaestiën alsnog in der minne te schikken. Tevens werd hun daar
bij nogmaals met nadruk gewezen op de gevolgen, die noodzake
lijkerwijs zouden voortvloeien uit het blijven volharden bij de tot
nu aangenomen gedragslijn.
Nadat hierop in het laatst van Augustus 1906 van beide zelf-
bestuurders wederom eene besliste weigering was ontvangen, om
aan onze grieven tegemoet te komen, besloot de Regeering eindelijk
in het begin van September tot het zenden eener militaire expeditie
naar Bali, met het doel om gewapenderhand van Badoeng en
Tabanan de inwilliging van onze eischen af te dwingen en daarna,
zoo noodig, ook Bangli en Kloengkoeng tot rede te brengen.