26
tot den bouw van barakken of andere tijdelijke onderkomens zou
moeten worden overgegaan, deed besluiten om het getal dezer af-
deelingen op drie te stellen. Hierdoor verkreeg men tevens het
voordeel dat, indien de infanteriekorpsen in afzonderlijke colon
nes zouden moeten optreden, aan elk hunner eene sectie genietroe
pen zou kunnen worden toegevoegd, terwijl een deel van de artil-
lerie-pionnierafdeeling daardoor kon vervallen en de infanterie
hare kreebruggen kon achterlaten.
Ten einde de werkzaamheden van zijne onderafdeelingen ge
makkelijker te kunnen regelen en contröleeren, werd de Chef
der expeditionnaire genie bereden gemaakt.
Aan pionniergereedschap zou de infanterie slechts de Ame-
rikaansche bijlen en de groepstouwen medevoeren. In het veld-
park der genie zou verder de volledige pionnieruitrusting voor
een bataljon van 2 europeesche en 2 inlandsche compagnieën
worden opgelegd.
Het totaal aantal gestraften, dat voor de expeditionnaire troe
penmacht beschikbaar kon worden gesteld bedroeg 800. Zij zouden,
tijdens de expeditie, te Soerabaja in administratie gevoerd worden
vandaar zou eventueel benoodigde aanvulling geschieden.
Ten einde in staat te zijn om, na de korpstreinen, de houwit
serbatterij en de overige inrichtingen van draagkrachten en arbeids-
personeel voorzien te hebben, voor de geheele colonne een voor
raad vivres voor 4 dagen mede te voeren, het munitievervoer
voor de houwitsers mogelijk te maken en eenig personeel op de
operatiebasis beschikbaar te houden, werd in beginsel besloten
tot den inhuur van 250 draagpaarden met hunne geleiders in
Boeleleng en van een 400 tal koelies in Gianjar.
Voor het bijeenbrengen van de, op het eiland zelf in te huren,
transportmiddelen werd een 14-tal dagen noodig geacht.
Aan den commandant der 3de Militaire Afdeeling op Java werd
verzocht in het magazijnsschip, dat te Soerabaja zou worden
geladen, de noodige cantineartikelen te doen medevoeren ten
behoeve van de expeditionnaire macht, en het voor het beheer
daarvan vereischte personeel daarbij in te deelen.
Voor het medevoeren van kleeding en uitrusting werd een
regeling getroffen, terwijl omtrent de bewapening van enkele
onderdeelen der troepenmacht het volgende werd bepaald: