98 verband hiermede werd dien dag gepatrouilleerd in N. en W. richting tot aan de grenzen van Karangasem en Bangli. Door Tjokorda Raka was den vorigen avond aan den Resident, die de colonne vergezelde, medegedeeld, dat in kg. Gélgél een godsdienstig feest zou plaats hebben, tengevolge waarvan de toegang tot dat dorp gedurende drie dagen aan een ieder ver boden was. Bij onderzoek bleek deze mededeeling ten deele onjuist te zijn en hierover ter verantwoording geroepen, veront schuldigde die groote zich, voorgevende, dat men bevreesd was voor ontwijding der poera waarin het feest zou plaats hebben, waarom men in dien kampong verschoond wenschte te blijven van een bezoek der expeditionnaire macht. Daar ondersteld werd, dat men de ware reden, waarom het patrouilleeren door dit gebied niet gewenscht werd, verzweeg, eene onderstelling waarvan de juistheid later bleek, werd geantwoord, dat Gélgél in ieder geval zou worden bezocht. Dit geschiedde dan ook den Volgenden dag. Daartoe mar cheerden drie compagnieën infanterie en de sectie genietroepen, over Satria, Bojang, Kedawan naar Koesambé, en keerden over Gélgél en Djlantik terug. Bij den heen- zoowel als bij den terugmarsch werd in het ravijn van de T. Oenda afgedaald langs een steil hellend, smal bamboezen bruggetje; de rivier zelf, waarin nog een sterke stroom stond, werd de eerste maal over een dergelijk gemeen schapsmiddel gepasseerd, de tweede maal doorwaad. Het weg gedeelte T. Oenda-Gélgél, voerde voor het grootste gedeelte door de bedding van een snel stroomende waterleiding. Nadat de troep uitgerukt was, werd, namens den Déwa Agoeng aan den Resident medegedeeld, dat de poenggawa van laatst genoemde plaats sedert geruimen tijd misbruik maakte van sterken drank, daarom kort te voren door den vorst was afge zet en nu wellicht de militairen zou beleedigen. Toen de Resi dent opmerkte, dat de Déwa Agoeng aansprakelijk zou worden gesteld voor de gedragingen zijner onderhoorigen, verzocht de vorst vergunning om menschen uit de hoofdplaats naar Gélgél te mogen zenden, om den weerbarstigen poenggawa desnoods met geweld tot rede te brengen, welke vergunning werd verleend. Tijdens den marsch door dien kampong werd echter niets

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indische Militair Tijdschrift - Extra Bijlagen | 1911 | | pagina 418