17 Op papier zou de Tibetaansche militie 60000 man te voet en 14000 ruiters tellen. Echter kon men bij gelegenheid van den Engelsch-Tibetaanschen veldtocht in 1903-1904 niet meer dan 16000 man op de been brengen, n.l. 6000 man geregelde troepen en 10000 man militie. De gebeurtenissen in Tibet in het begin van 1910 zullen zeer waarschijnlijk verandering in een en ander brengen. d. De Landelijke militie (Toan-Lien). Bij Keizerlijk Besluit werden de plaatselijke autoriteiten ge machtigd, om vrijwilligers te vereenigen tot eene soort van land militie tot bescherming tegen rooverbenden. Volgens een verslag, in 1904 aan de Kroon ingediend, zou de sterkte der Toan-Lien 47000 man bedragen. Dit getal is ongetwijfeld te hoogboven dien zijn zij slecht gewapend en geoefend, zoodat zij voor de landsverdediging niet in aanmerking komen. e. De bijzondere garde der Mandarijnen, Deze troepen worden door de Mandarijnen onderhouden tot bewaking van regeeringsgebouwen. Veel bijzonders is het niet; vele Mandarijnen stellen geen vertrouwen in hen. ÜIERDE B00FD5TUK. Troepen, buiten Derband met Land- en Zeemacht. Noch tot de Landmacht, noch tot de Zeemacht behooren de troepen der rivierpolitie, welke gerecruteerd worden uit man schappen van de Groene Banier (Lu-Ying). Zij zijn verdeeld over de Yang-Tsé flotielje en over de provinciale flotieljes. De Yang-Tsé flotielje bewaakt de Yang-Tsé tusschen Wusung Yo-Che-Ho door middel van 22 jonken, die van geweren voorzien zijn. Het te bewaken gedeelte is in 6 vakken verdeeld; de troep telt rond 10000 man, waarvan 1400 aan boord der vaar tuigen. Sedert 1908 is de geoefendheid wel wat verbeterd. Alle houten vaartuigen zullen langzamerhand door moderne rivierkanonneerbooten, torpedobooten en gewapende sloepen ver vangen worden. Tien kanon neerbooten en vier torpedobooten, 2

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indische Militair Tijdschrift - Extra Bijlagen | 1911 | | pagina 543