VI, (Flamiang der Uijandelijkheden. Voor dat de loop der gebeurtenissen met betrekking tot de eigen lijke expeditie vervolgd wordt, zal hier het gebeurde te Bajoeng Lentjir worden vermeld, dat met die expeditie slechts in zoodanig verwijderd verband staat, dat het als een gevolg van de ongeor dende toestanden in het Djambische moet worden beschouwd. Ongeveer half April 1901 was door een rooverbende, hoofd zakelijk bestaande uit weggeloopen dwangarbeiders en contract koelies, waarbij zich eenig volk uit Djambi had aangesloten, een geldtransport van f 5000, toebehoorende aan een petroleumon- derneming te Bajoeng Lentjir, beroofd, waarbij een der geleiders werd gedood. Bij gebrek aan voldoende politie verzocht de Resident mili tairen bijstand, waarvoor een detachement van 1 officier le lui tenant der Infanterie J. J. Munniks de Jongh en 50 man (12 Europeanen en 38 Inlanders) werd aangewezen. Den 15en Mei vertrok het detachement naar Bajoeng Lentjir. De Controleur Hens sloot zich met het Djambische hoofd Ario Kesoemo, in wiens gebied de roovers zich heetten te hebben genesteld, bij het detachement aan en na voldoende kleine prauwen te hebben verzameld om het meer bovenstroomsche gebied te kunnen bevaren, werd den 21 en Mei het terrein bereikt, waar de gezochten zich zouden ophouden. Het waren twee verlaten ladangs aan den bovenloop van den Kandang, zijtak van de zijrivier „de Bahar" van de Banjoe Asin op 4000 M. afstands van de eerste ladang was's nachts gebivakkeerd. De Controleur, de luitenant en een dekking van 4 man, allen in burgerkleeding gestoken, gingen vooruit, overvielen op de eerste ladang 21 man en namen er op de tweede ladang nog 12 gevangen. Intusschen was van het detachement het voorste gedeelte, 10 man, ook aangekomen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indische Militair Tijdschrift - Extra Bijlagen | 1911 | | pagina 55