44 Toen tot de ontwapening der gevangenen zou worden over gegaan, maakten dezen plotseling amok; in het gevecht dat ontstond werden acht mannen, waaronder 4 bekende roovers, neergelegd, nog twee werden gevangen genomen, de anderen vluchtten. Aan onze zijde waren door krissteken de Controleur ernstig, een Europeesch sergeant en een Inlandsch mindere licht verwond- In bet gebied werd gedurende eenige weken nog gepatrouil leerd, doch de ladangs en woonplaatsen, waar men vermoedde, dat zich nog slecht volk zou ophouden en die bezocht werden, waren allen verlaten. 5 Juni was het detachement te Palembang terug. Later kwamen berichten binnen, dat de boosdoeners zich naai de Boven Tambesi hadden begeven, doch deze streken bleven ook later nog meermalen het uitverkoren terrein van roovers en allerlei boosdoeners en bleven derhalve moord en diefstal aan de orde, waarin men verbetering trachtte te brengen door het veelvuldig uitzenden van bevolkingspatrouilles, die ook meermalen succes hadden. Intusschen hadden zich aan de Tambesi ernstiger feiten afgespeeld. Zooals reeds vermeld werd, zou de Tamiang onderzoeken in hoeverre de berichten, dat ons doordringen in de Boven-Tam besi voorbij Ladang Pandjang zou worden belet, ernstig opge nomen moesten worden, en was deze daartoe vergezeld van den meer handelbaren doch niet beschermden hekwieler „Sin Hong Bie". De tocht werd medegemaakt door den controleur en den ka-, pitein van den staf Kisjes, doch een infanterie-dekking was niet aan boord. Wel was die door den controleur gevraagd, doch daar slechts 10 man aan boord der schepen plaats zouden kunnen vinden, acht te de post-commandant te Moeara Tambesi het beter niets mee te geven, omdat ze voor dekking aan land te zwak en voor dekking aan boord niet noodig was, daar er voldoende matrozen waren- Den 20en Mei werd de Tambesi opgevaren en den 22en om 7 uur 40 min v. m. Pengideran bereikt. Onderweg waren reeds berichten ingekomen, dat stroomopwaarts

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indische Militair Tijdschrift - Extra Bijlagen | 1911 | | pagina 56