45
de rivier versperd was, hetgeen hier nader bevestigd werd; de
versperringen zouden door kleine werkjes beschermd worden,
welke echter vermoedelijk niet bezet zouden zijn.
Doorstoomende werd die versperring (bij Tandjong Doerian
Sabatang) om ruim 12 uur bereikt, doch het bleek, dat deze
nog te passeeren was. Ze was van boomstammen van 1.5 tot
2 d. M. dikte vervaardigd.
In den namiddag werd Lidoeng bereikt en hier overnacht,
daar het vaarwater niet toeliet met den „Tamiang" verder door
te stoomen.
Den volgenden morgen gingen 11 matrozen op den Sin Hong
Bie over en werd met dit vaartuig de tocht vervolgd (comman
dant de Luit. ter Zee 2e kl. E. H. Staverman)
Nauwelijks een half uur onder stoom, ontving de Sin Hong
Bie geweervuur, dat, toen men doorstoomde, allengs in hevig
heid toenam, en afgegeven werd uit een dertig- tot vijftigtal
voorladers en enkele achterladers.
Men achtte het nu geraden terug te keeren, hetgeen onder
het vuur van den vijand, echter in bedwang gehouden door den
Tamiang, die met zijn revolverkanonnen spoedig steun kon
verleenen, moest geschieden.
Wij hadden op den Sin Hong Bie één licht gewonde gekregen.
De berichten omtrent de verliezen bij den vijand luidden
eerst 4 a 5 dooden, later weer, dat hij geen verliezen zou ge
leden hebben.
Den 24 Mei bleef men verder te Lidoeng tot het doen van
waarnemingen; van den vijand werd niets meer gemerkt, doch
toen den volgenden morgen het anker gelicht en terug gevaren
werd, vielen nog eenige schoten, hetgeen meer benedenstrooms
en nabij de versperring ook nog plaats vond.
Volgens Raden Taha, schoonzoon en opvolger, als hoofd in
dit gedeelte van de Tambesi, van Pangeran Koesin, die te Mekka
overleden was, zouden lieden uit Ladang Pandjang, Lidoeng en
Soeroelangoen het verzet gepleegd hebben. Ook nu nog hand
haafde de Resident zijne meening, dat de actie tegen Taha dooi
de posten M. Tambesi en Djambi kon en moest worden uit
gevoerd, wat intusschen in strijd was met de door het leger
bestuur gegeven bevelen, en terwijl over deze quaestie met de