richting, zoodoende zou ik de sporen van een eventueel uit het Z. O. deel der Tangsévallei in de richting van de Poetjo Kr. Balé gebracht sapi onderweg moeten snijden. Mijne veronder stelling bleek juist. Ruim een uur nadat ik de Kr Balé (twee sprong) achter mij had gelaten, vond de spits, aan het hoofd waarvan mijn nooit volprezen spoorzoeker, de Amb Mar. Nussy, Alg. Stamb. No. 40434 marcheerde, eerst een voet afdruk van een Atjeher en toen met een stokje de op het pad liggende laag bladeren werd verwijderd, de duidelijke afdruk van de hoeven van een sapi. Nadat ik een oogenblik halt had laten houden en den mare- chaussée's had gewezen op het gewichtige van de ontdekking dezer sporen, die ons, indien ze onderweg niet verloren gingen, bij de nieuwe schuilplaats van Tgk. Tjhi Majét zouden moeten brengen, werd de marsch langzaam voortgezet. De sporen zoowel van de menschen als van het sapi waren zeer kunstig verborgen. Blijkbaar hadden een paar Atjehers achteraan ge- loopen met opdracht om de sporen zorgvuldig met bladeren te bedekken. Alleen bij hellingen werd wel eens een afdruk in de lood rechte gedeelten van het gevolgde olifantspad gevonden, doch overigens was zooveel mogelijk iedere voetstap afzonderlijk met bladeren bedekt, hetgeen den marsch zeer moet hebben vertraagd. Indien mij het brengen van het sapi onbekend ge weest ware, dan geloof ik, dat deze zoo zorgvuldig verborgen sporen door de patrouille niet zouden zijn opgemerkt. Ten 10 u. v. m. vonden wij ter zijde van het pad de plaats, waar de Atjehers (4 a 5 man) met het sapi hadden overnacht. Van hier liepen de sporen aanvankelijk langs het door ons den 11 Au gustus j 1 gevolgde pad bij onze vervolging van Tgk. Haroen en Tgk. Ma qarèh, doch toen het pad den grooten weg Blang Panda Koeala Lhèë sneed, waren de Atjehers niet, zooals vroeger, naar links afgedaald in de Poetjoe Kr. Balé, maar hadden ze het groote pad naar Koeala Lhèë gevolgd. In verband met het vergevorderde uur daalden wij af naar de Poetjo Kr. Balé en bivakeerden daar in ons bivak van 11 Augustus j. 1. Den 3den September klommen wij de helling weer op, tot dat het pad naar Geumpang bereikt werd. Dit pad gevolgd, 26

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indische Militair Tijdschrift - Extra Bijlagen | 1911 | | pagina 604