80
dan men gehoopt had, zoodat de 2de colonne eerst den 17den
kon afmarcheeren.
Deze colonne sterk 150 man, een detachement genietroepen,
een trein van 230 koelies met 14 dagen vivres, stond onder
bevel van majoor P. J. F. Louw—nieuw opgetrepen commandant
van het 2de Bataljon Infanterieen werd vergezeld door den
chef van den Staf, den kapitein van den Generalen Staf K. E.
Schütt.
Den 3en dag meldde een Djambiër, dat Pangeran Toemenggoeng
plan had zich te onderwerpen, doch dat hij wanneer de troe
pen bij hem in de woningen onder dak zouden zijn gebracht,
zich verzaderlijk van hen zou willen ontdoen.
Pamënang werd den 20en dan ook door deze colonne zonder
tegenstand bereikt.
Den 22en werd de opmarsch naar Limboer voortgezet en wel
door 150 man onder kapitein Dijkstra over land; door den co
lonne commandant met den „Soeroekngoen," opvoerende 8 prau
wen met vivres, langs de Merangin.
Pamënang bleef door 90 man bezet.
Den volgenden dag werd Limboer, dat verlaten was, bereikt
zonder dat tegenstand geboden werd, waarna maatregelen werden
getroffen om een bivak in te richten en de vivres van Pamënang
op te voeren, terwijl dwangarbeiders aan het werk gezet werden
om van de in de doesoen aanwezige padi rijst te stampen.
Den 26en bereikte ook de bezetting van Pamënang Limboer;
deze had op haar marsch daarheen van een 6-tal Djambiërs
vuur ontvangen en twee gewonden gekregen.
Dienzelfden avond werd het bivak van alle zijden beschoten,
doch een uitgezonden patrouille kreeg geen aanraking met den
vijand en toen zij weer in het bivak terug was, begon het
schieten op nieuw, duurde den geheelen nacnt door en be
zorgde ons vier gewonden.
Gok den volgenden dag werd het vuur, dat ook van de zijde
der rivier kwam, voortgezet.
Een in den namiddag overgezette patrouille vond wel loop
graven, maar geen vijand.
's Avonds om 7 uur werd een hinderlaag gelegd, die een kleine
bende Djambiërs volkomen verraste, er eenigen van neerschoot