C, Uerpleging,
I inleiding.
Bij de voorbereiding van de groote manoeuvres in 1911 is
van het beginsel uitgegaan, dat de verpleging zooveel moge
lijk zou worden geregeld overeenkomstig de eischen van den
aangenomen oorlogstoestand en zulks ten einde ook voor de
Intendance een oefenschool te scheppen voor hare taak in
tijd van oorlog.
Hiervan is alleen afgeweken, wanneer eene andere wijze
van voorziening, ofschoon niet „kriegsmaszig", belangrijk goed-
kooper zou zijn of een betere voeding aan den troep zou ver
zekeren. Verder was aangenomen, dat, behalve gedurende
het vervoer per spoor, door de troepencommandanten niet
voor de verpleging van den troep zou worden gezorgd, maar dat
die, zoowel gedurende den opmarsch naar het manoeuvreterrein,
als gedurende de manoeuvre en gedurende den terugmarsch
naar de plaatsen van inlading per spoor, uitsluitend door de
Intendance zou geschieden.
Als eenheid van verpleging was de brigade aangenomen.
Aan iedere brigade was een Kapitein-Intendant met adjunct
en eenig verplegingspersoneel toegevoegd.
Voor het eerst traden bij deze manoeuvres, in groot troepen
verband, de kwartiermeesters niet als verplegingsofficier op
voor hun korps, maar werden zij den intendant, die voor de
uitvoering van den verplegingsdienst bij de geheele brigade
zorg droeg, uitsluitend tot hulp bij de distributie der levensmid
delen toegevoegd.
Aan den partijstaf der blauwe partij was een Hoofdofficier
intendant toegevoegd, die aan de voorbereiding deelnam, maar
wiens taak bij de uitvoering van den verplegingsdienst meer
van ondergeschikten aard was, omdat de Chef-intendant voor
de leiding en controle op de uitvoering van den verplegingsdienst
in zijn geheelen omvang was aangewezen.
Voor verdere bijzonderheden wat betreft personeel en indee
ling der intendance-officieren en van de kwartiermeesters bij