12 Bij regeeringsschrijven van 3 Februari 1905 ontving het Leger bestuur bericht, dat de Landvoogd zich, behoudens enkele punten, had vereenigd met het door de Commandanten van Land- en Zeemacht uitgebracht advies, en thans de nadere voorstellen te gemoet zag, waarbij met het volgende rekening moest wor den gehouden: De expeditionnaire landmacht zou zijn samen te stellen uit: 2 bataljons van 1 Europeesche en 3 Inlandsche compagnieën het L. H. 15de bataljon infanterie; 1 compagnie-marechaussée (te vormen te Tjimahi); 1 eskadron cavalerie met Sandelhoutpaarden 1 batterij van 4 marine snelvuurkanons van 3.7, zooals bij de Samalanga-expeditie gebezigd 1 detachement genietroepen; geneeskundige dienst en administratie door het Legerbestuur aan te wijzen; gevechts- en bagagetrein, samen te stellen als te Atjeh gebruikelijk; algemeene treinde beide treincompagnieën, met de paarden als draagpaarden uitgerust. Het bevel over de expeditie wenschte de Landvoogd op te dragen aan den kolonel P. H. van der Wedden; de luitenant kolonel Jhr. L. D. C. de Lannoy zoude tot tweeden bevelhebber worden benoemd. Voor civiele aangelegenheden zouden door den Gouver neur van Celebes en Onderhoorigheden.de noodige ambtenaren aan de expeditie worden toegevoegd, terwijl voorts door den expeditiecommandant overleg zou moeten worden gepleegd met dien Gouverneur, bij wien de algemeene leiding op civiel gebied behoorde te berusten. De mobiele colonne van Makasser moest beschikbaar blijven voor machtsvertoon in Gowa en voor de bezetting van Tjamba; dit laatste vooral bij den aanvang der expeditie, waartoe c.q. die colonne ware te versterken, evenals de bezetting van Ba- langnipa; de bezetting van Pangkadjéné zoude door actief pa trouilleeren de rust in die streek moeten verzekeren. Voorts werd de aandacht gevestigd op de mogelijkheid, dat nog vóór het vertrek der expeditie een compagnie te Paré-Paré zou moeten worden gelegerd.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indische Militair Tijdschrift - Extra Bijlagen | 1915 | | pagina 16