Bijlage XII. Vertaling van eenen aan den Bevelhebber der expedi- tionnaire troepenmacht naar Zuid-Celebes gerichten brief van den Radja van Boni. (Gewone inleiding). Verder deel ik U mede, dat ik van Uwen brief inzage genomen en den inhoud daarvan volkomen begrepen heb. Nooit heb ik gezegd, dat :k mij tegen het Gouvernement zou willen verzetten; mijn hart bevat niets anders dan den wensch om mij aan het Gouvernement vast te hechten overeenkomstig de bepalingen van het contract van MatinroE ri Topatjieng, den te Topatjieng ontslapene, n.l. Singkarroe Roekka Aroe Polakka, door ons in 1860 op den Bonischen troon geplaatst (hieruit vloeit voort eene volkomen negatie van het latere contract van 1896; reeds meerdere malen heeft Boni's radja getoond dit als van geene waarde te beschouwen, het laatst bij de beant woording van den eisch, voorafgaande aan het ultimatum). Steeds heb ik op voorspoed en geluk gehoopt en nog doe ik het omdat het Gouvernement, wetende dat ik zwak en arm ben, zich over mij ontfermt. Daarom is 't, dat ik mij in het geheel niet tegen het Gouvernement verzetten wil. Wat de eischen betreft door den Kolonel aan ons gesteld, die zijn geheel Boni te zwaar (beteekent: voor de inwilliging dier eischen vraagt geheel Boni vergiffenis, d.i. geheel Boni weigert ze te accepteeren). Wat den eisch van den Kolonel betreft om terug te betalen de door het Gouvernement gemaakte kosten, die voor de terugreis naar Java medegerekend, al zeg ik het niet aan den Kolonel, dan nog zoude hij weten dat ik niet in staat ben die kosten terug te betalen. Al verkocht men de geheele bevolking van Boni, dan nog zou naar mijne meening de opbrengst niet voldoende wezen om hetgeen door den Generaal (de Regeering) is vastgesteld te betalen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indische Militair Tijdschrift - Extra Bijlagen | 1915 | | pagina 185