30
door La Patola Daëng Masappo aan den wal afgegeven.
De daarin aan Boni gelaten termijn om alsnog aan onze eischen
te voldoen zou 20 Juli ten 8 uur v.m. verstrijken.
Te 6 uur v.m. gingen H. M. flottieljevaartuigen Assahan en
Borneo respectievelijk in Z. en N. richting onder stoom tot
het verrichten der verkenningen.
De verkenning in Z. richting geschiedde door den 2en
bevelhebber, den kapitein van den generalen staf, den aan
den expeditionnairen staf toegevoegden marineofficier en den
luitenant-opnemer.
Deze verkenning strekte zich zuidelijk uit tot Kadjoe. Bij
Lasaran, Boené en Kadjoe, waar het strand voor landing
geschikt leek, werd de kust nader verkend.
De verkenning in N. richting bij de Tjenrana-monding ge
schiedde door den chef van den staf.
Te 3 uur 45 min. n.m. waren H. M. Assahan en Borneo
ter reede van Badjowé terug.
Uit de verkenning in Z. richting was gebleken, dat alleen
halverwege hoek Patiro en kampong Lasaran een geschikte
gelegenheid tot landen bestonder lagen geen versterkingen
en, voor zoover gebleken was, was de vijand aldaar niet op
een landing van onze troepen bedacht; de vloot kon er tot op
enkele meters van het strand de kust naderen.
Het eenige bezwaar, aan een landing bij Patiro verbonden,
was het gebrek aan gegevens omtrent het terrein tusschen
Patiro en Watainponé. Men wist alleen dat bij dien opmarsch
moest gerekend worden op het doortrekken van een smalle
moerassige strook en het overtrekken van de kali Patiro.
Een drietal volgelingen van den aan den expeditionnairen
staf toegevoegden kapitein Wadjo, die beweerden te Patiro
bekend te zijn, deelden mede, dat bij het doortrekken van
bedoelde moerasstrook, op de diepe plaatsen, voetgangers tot aan
de knieën door het water en de modder zouden moeten waden;
voor paarden achtten zij het moerasbosch niet begaanbaar.
(1) Een voornaam Boniër, die te Makasser geïnterneerd was geweest
wegens in naam van den radja van Boni aan de Tominibocht gepleegde
knevelarijen, en aan wien met het overbrengen van het ultimatum de
vrijheid werd gegeven.