95
eveneens naar Balangnipa terug, zoodat de bezetting aldaar van
af 9 Januari wederom in haar geheel op hare standplaats was
vereenigd.
De vervolging van aroe Laboeadja en patta Tinrie was inmid
dels krachtig voortgezet; hierbij werd gehandeld in samenwerking
met eene afdeeling onder den 2en luitenant Freudenberg van
Watamponé en met patrouilles van de bezetting van Tjamba.
Hoewel eene patrouille onder den 1 en luitenant Barkmeijer op
den len Januari eerstgenoemd hoofd op de hielen zat, gelukte
het niet hem gevangen te nemen.
Den 5en Januari meldde patta Tinrie zich bij het civiel
bestuur te Sindjai, welk voorbeeld den 14en Januari door aroe
Laboeadja gevolgd werd. Zonder twijfel was dit resultaat
grootendeels te danken aan de onvermoeide vervolging, waaraan
zij vooral gedurende de laatste weken van verschillende zijden
hadden blootgestaan.
Met de onderwerping van deze laatste verzetshoofden werd
de rust in Zuid-Boni verzekerd geacht, zoodat medio April de
Gewestelijk Militaire Commandant besloot tot de opheffing van
het garnizoen te Balangnipa. Hoewel reeds op dit tijdstip de
sterkte werd ingekrompen, werd het voorloopig nog gelaten
ter voorziening in het detachement, dat moest dienen tot steun
van den nieuw opgetreden controleur van Zuid-Boni met stand
plaats te Garitjing. Nadat die taak was overgenomen door de
bezetting van Watamponé, werd het garnizoen te Balangnipa
teruggebracht tot zijn oorspronkelijke sterkte van 1 officier en
39 minderen en den 2len Mei 1906 geheel opgeheven.
XIV. Tocht naar Wadjo van
25 Augustus 1 September.
In hoofdstuk X zijn de redenen vermeld welke den Bevelheb
ber hadden geleid tot het plan om Wadjo binnen te rukken.
Die motieven werden nog versterkt door de omstandigheid,
dat door Wadjo aan den voortvluchtigen vorst van Boni vrije
doortocht was verleend.
Nadat het hoofdkwartier te Pampanoea gevestigd was, kon
aan genoemd plan gevolg worden gegeven. Den 25en Augustus