22 Verder moet ik U onderhouden over het verleenen van schuilplaats aan aroe Laboeadja, een vijand van het Gouver nement, die binnen Uw gebied vluchtte, toen hij door onze troepen werd achtervolgd. Uit de omstandigheid, dat ge mijn daarover handelende brie ven niet beantwoord hebt, moet ik afleiden dat ge het verblijf van aroe Laboeadja in Uw land niet hebt kunnen ontkennen. Om dit alles met U. H. te kunnen bespreken verzoek ik U. H. op Dinsdag den 17den October des ochtends te 10 u. in mijne woning te komen, opdat ik U. H. den brief kunne toonen en om aan te hooren, wat zij over dat alles te zeggen heeft. De Gouverneur, (w.g.) KROESEN. Antwoord van den radja van Gowa. (Gewone inleiding). Voorts geef ik U kennis, dat ik Uw schrijven van den 15den dezer heb ontvangen en den inhoud begrepen en wat betreft den last van den Gouverneur-Generaal aan U om onderzoek te doen over mijnen brief, gericht aan den regent van Bon- thain gedateerd den llden Djoemadil Awal, diene het volgende: Ik heb werkelijk den regent van Bonthain een brief, geda teerd 14 Juli van dit jaar, geschreven, omdat deze verlangend was eenig bericht van ons te hooren en daar, wat ons zeiven betreft, niets te melden viel, heb ik hem al wat buiten gebeurd was medegedeeld, zooals ook dat ik mijne familie verder naar het binnenland wil zenden, onder anderen ook dat de regen ten van Boengara en Labakkang en eveneens dat Baloso en zijn schoonvader in hechtenis waren genomen en dat men voornemens was hetzelfde met den regent van Palombangking te doen.. Om deze reden schreef ik hem met den raad om op zijne hoede te zijn en geene daden uit te voeren, die het Gou vernement niet goedkeurt, of iets waarover men hem kan verdenken, want ik was in de meening dat de gearresteerden zulks hadden uitgevoerd.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indische Militair Tijdschrift - Extra Bijlagen | 1916 | | pagina 166