Bijlage LVII.
Rapport betreffende den overval op het bivak te Langga
in den nacht van 13 op 14 Februari 1906.
Des avonds om 10.30 uur kwamen de matowa van Langga,
de hadji dd. tolk en een oud man mij melden, dat in een kleine
kampong aan het riviertje op ongeveer een half uur afstand
O. van 't bivak zich een talrijke vijandelijke bende ophield.
Ik gelastte den matowa dadelijk spionnen uit te zenden en mij
zoo spoedig mogelijk nader te berichten.
Oogenblikkelijk wekte ik het in de huizen slapende detache
ment, deed het zich kleeden en wapenen om bij 't minste of
geringste gereed te zijn en naar buiten te komen. Zelf bleef ik
aan de wacht.
Om 1.30 uur v.m. riep post No. 1 op de noordelijke face
een naderbij sluipende gestalte a'an. Het detachement kwam
op mijn roep naar buiten.
Tegelijkertijd sprongen een 25 a 30 man met lansen, krissen
en knuppels zonder een enkele kreet te uiten op den pagger
toe, forceerden dezen en stormden 't bivak binnen.
Post No. 1 bleef kranig op zijn plaats en vuurde op de bin
nendringers.
De vijand viel de wacht aan, doch stuitte op de sergeanten
Koper en Waha en de fuseliers Tala en Tapilaha; de overige
wachthebbenden bleven verschrikt bij de wacht staan.
Tapilaha viel met een lanssteek in de rechterborst en een
knuppelslag in de lendeneh; ook sergeant Waha viel, meteen
lanssteek in de buik. Ik schoot den aanvaller met mijn revol
ver neer. Tegelijkertijd kreeg sergeant Koper een knuppelslag
op de achtertasch, waardoor hij viel en een op hem gerichte
lans ontliep, die echter den fuselier Tala in't gezicht verwond
de; Tala kreeg bovendien een knuppelslag over den rug.
Sergeant Koper sprong weer op en legde 2 vijanden neer.
Toen Waha viel, greep ik zijn geweer en commandeerde
„Attakeeren". Nu volgde de geheele wacht en kwamen de