100 alle verliezen, zoowel door vuur als door steenen. Niettegen staande deze verliezen ging onze aanval, hoewel langzaam, ge stadig voorwaarts. Het voorbijkomen van de open ruimte kostte eenigen tijd. Eindelijk waren een 20tal manschappen gepas seerd. Aangezien nu 's vijands vuur verflauwde, deed ik de- delijk „voorwaarts" blazen en daarna tot den stormaanval overgaan. Slechts enkele vijanden bleven nog in de versterking, die eerst vluchten, toen de eersten der onzen binnen drongen. Zij verdwe nen in de begroeiing, holen en grotten, terwijl van een nastormen, ook met het oog op de vermoeidheid van den troep, die nog tot op het laatste moment met handen en voeten en elkaar op tillende tegen de rotsblokken moest opwerken, geen sprake kon zijn. Alle versterkingen bleken verlaten, slechts uit de rimboe en een enkel rotspunt vielen nog enkele schoten. Nadat de troep verzameld was, werd aan een gedeelte opgedragen de holen en grotten te onderzoeken. Het tijdstip, waarop de compagnie binnen de versterking kwam, was volgens mijn horloge 9 uur v.m., doch moet volgens de verklaring van den luitenant ter zee 2de klasse van Aerssen geweest zijn 10 minuten, nadat de eerste marechaussee's de zuidhelling afdaalden en de daargelegen versterking bin ïendron- gen. Successievelijk kwamen nu binnen de O. versterking: ten 9'/4 uur v.m. de 2de luitenant Giebing met 1 Europeesch-fuse- lier (Bonte) en ten 93/4 uur v.m. de eerste marechaussee's. De sectie onder den luitenant van Cattenburch bij den N. uitgang kon hier niet binnendringen, maar had gelegenheid de steenenwerpers en vluchtelingen onder vuur te nemen. De Majoor der Infanterie, (w.g.) K. E. SCHüTT.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indische Militair Tijdschrift - Extra Bijlagen | 1916 | | pagina 244