57
IV Munitie, seinploeqen, vaandels.
De munitie-uitrusting bedraagt bij de Infanterie:
bij de 1ste Brigade 100 losse patronen bij den man en 100
losse patronen in den Gevechtstrein; overigens
100 losse patronen bij den man en de reserve-losse munitie in
den gemarkeerden gevechtstrein.
100 losse patronen bij den man per wielrijder-strijder.
12600 losse patronen per mitrailleur-compagnie.
'cO losse patronen per karabijn.
bij de Cavalerie:
100 losse patronen bij den man.
750 losse patronen per sectie Gew. Mitr. M. 15.
bij de Artillerie:
50 losse schoten per stuk der Ber. Art.
20 losse schoten per stuk van de Vest. Art.
20 losse patronen per karabijn, bij Ber. en Vest. Art. en
den Trein.
Per revolverdragende12 losse patronen.
De munitie wordt voor de korpsen in de garnizoenen be
schikbaar gesteld, alwaar de niet verschoten munitie ook weer
moet worden ingeleverd. De ledige hulzen en houders worden
iederen dag door de zorg der compagnies-, batterij- en eska
dronscommandanten ingenomen en medegevoerd.
De seinploegen bij de compagnieën, eskadrons, of batterijen
worden uitgerust als aangegeven in het seinvoorschrift.
De vaandels worden medegevoerd.
V. Verpleging.
De troepen worden door de bij de brigades ingedeelde inten
danten gedurende den geheelen duur der manoeuvres verpleegd,
onverminderd de verantwoordelijkheid in deze van den Briga
decommandant.
De verpleging door de intendance vangt aan met het avond
maal van den dag van aankomst op en eindigt met het mid
dagmaal op den dag van vertrek van het manoeuvreterrein.
De luitenants of als zoodanig dienstdoende onderofficieren
van de militaire administratie bij de korpsen worden zooveel
doenlijk ter beschikking gesteld van den brigade- intendant.