107 e. bij elke brigade en bij liet lste en 2de eskadron cavalerie een paardenarts met personeel en materieel. bij elk zelfstandig half en elk eskadron een bereden zieken- verpleger. Voor de samenstelling en uitrusting der seinploegen bij de ver schillende korpsen wordt verwezen naar H. O. S. Hoofdstuk HL IV. MUNITIE. De munitie-uitrusting bedraagt: bij de infanterie: 100 losse patr. per geweer bij den man, 4000 losse patr. op 2 draagpaarden i.d. gev. tr. v.h. bat. 10800 losse patr. per mitr. comp. van 3 sectiën. 20 losse patr. per karabijn bij de mitr. comp. 100 losse patr. per karabijn bij den man bij de wielrijders strijders. 1000 losse patr. No. 4 per sectie geweermitrailleurs. bij de cavalerie: 100 losse patr. per karabijn bij den man. 1000 losse patr. No. 4 per sectie geweermitrailleurs. bij de artillerie: 25 losse schoten per stuk bij de bereden art. 20 losse patr. per karabijn. 20 losse schoten per stuk v.d. mobiele vest. art. 25 losse schoten per stuk bij de autotractie batterij, per revolverdragende: 12 losse patr. Met de geweermitrailleurs mag geen grooter serie dan van 150* schoten worden afgegeven; daarna moet de loop worden afgekoeld en de kamer met de kamerpompstok worden schoongemaakt. De munitie wordt voor de korpsen in de garnizoenen beschik baar gesteld, alwaar de niet verschoten munitie ook weer moet worden ingeleverd. De ledige hulzen en houders worden iederen dag door de zorg van de compagnies-, batterij-, eskadronscom- mandanten ingenomen en medegevoerd.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indische Militair Tijdschrift - Extra Bijlagen | 1918 | | pagina 117