50
van de 4de Brigade en den commandant van het detachement Dja-
tibarang (het couvert, waarin deze instructie, mocht 23 September
5 n. worden geopend) werd getracht den commandant van de 4de
Brigade draadloos in te lichten omtrent den toestand en van be
velen te voorzien (zie Bijlage XXXVIII).
Toen om 7.30 n. nog geen verbinding was verkregen, kreeg de
chef van den staf der 1ste Brigade de opdracht zich naar Kadipaten
te begeven en mondeling den commandant van de 4de Brigade in
te lichten.
Hieraan was reeds uitvoering gegeven, toen ook nog via het
draadloos station te Linggardjati verbinding met Kadipaten werd
verkregen.
Om 5 n. hadden 3 compagnieën Inf. XVI en de geweermitrs. den
heuvelrug Z. van Goenoengkeling bereikt.
In den Z. rand van Goenoengkeling werd een stelling voor 3 com
pagnieën ingericht.
Vijand. Inf. van ongeveer gelijke sterkte kon in bedwang wor
den gehouden.
Inf. 4 XVI, die over Padjambon naar Paloetoengan werd gedi
rigeerd, kon laatstgenoemde plaats niet meer bereiken en bleef
met het L. H. 3e esk. te Padjambon.
In verband met het stelling nemen van Inf. XVI ten Z. van den
in het bevel (Bijlage XXXVI) aangegeven rug, omdat het terrein
volgens bericht van den commandant aldaar gunstiger was, werd
een compagnie van Inf. XII gelast stelling te nemen van af den W.
rand van Kroetjoek 2 tot den driesprong in Gandasoii.
Na ontvangst van het bericht van den commandant van het L. H.
3e esk., dat hij zich met behulp van Inf. 4 XVI tegen een overval
van 5 brigades Mar. had verdedigd, doch dat het esk., hoewel de
paarden waren gered, zware verliezen had geleden, werd 1 com
pagnie van Inf. XI naar den W. rand van Djalaksana gezonden
om aldaar hinderlagen te leggen tegen bedoelde Mar., die naar
het N. waren doorgemarcheerd.
Op grond voorts van de omstandigheid, dat blijkens verkenning
de weg Nanggrang Tjiniroe ongeschikt was voor Veldart., werd
den batterijcommandant op T. 206 medegedeeld, dat de batterij
eventueel zou moeten terugtrekken over Nanggrang naar -ó- 520