deling in de Tweede Kamer nam de Regeering het desbetreffende
artikel terug, „want", zei de jurist, „alles, wat daarin staat is ook
volkomen waar, al vervalt het artikel; wanneer een mindere
onredelijk of oneerbiedig tegenover zijn meerdere klaagt, dan is dat
een krijgstuchtelijk vergrijp, hetwelk door den tuchtrechter kan
worden gestraft".
In Indië was echter het resultaat van dat terugnemen, dat men
als regel redeneerde: het bestraffen van onredelijk of oneerbiedig
beklag staat niet meer voorgeschreven, dus mag het niet plaats
hebben.
Wat nu de waarde van bovengenoemd juridisch betoog is, blijkt
wel hieruit, dat op de strafbaarheid van de oneerbiedige reclame
thans wederom nadrukkelijk wordt gewezen, n.l. in het Indisch
Reglement betreffende de Krijgstucht (art. 31, lid (7)).
Van het standpunt van den jurist, die alleen aan zichzelf denkt,
en niet aan den soldaat, kan ik wel begrijpen, dat hij zegthet is
onmogelijk opname van een „Ventilbegriff" in de wet zou haar
juridisch aanzien schaden, ontsieren. Ik meen echter, dat de wet
er in de eerste plaats is voor de militairen en voor dezen is het
noodig, dat zij in de wet uitgesproken vinden, wat ook de Regee
ring in de Memorie van Toelichting en bij monde van Mr. Van
der Hoeven heeft gezegd
In sommige gevallen is afwijking van het bevel, derhalve
ongehoorzaamheid, volkomen geoorloofd niet alleen, maar zelfs
plichtmatig.
In eene toelichting op de wet kan de beteekenis hiervan door
het Legerbestuur worden uiteengezet, waarvoor in hoofdzaak de
bewoordingen van de Memorie van Toelichting kunnen worden
gebezigd.
Door zulk een uitspraak in de wet, welke niet onmogelijk is
en niet schadelijk, richt zich feitelijk de Regeering een oogenblik
over de hoofden van de juristen heen tot den soldaat, wien Zij
op deze wijze ook positief op zijn verantwoordelijkheid wijst.
Dan zal een einde komen aan het tot heden gevolgde systeem van
voorhouden van volstrekte en zelfs lijdelijke gehoorzaamheid, doch
tegelijkertijd den mindere verantwoordelijk stellen voor zijne
gehoorzaamheid.
In de toelichting van het Legerbestuur zullen echter de onge
hoorzaamheden genoemd in de Kamerstukken betreffende de tot
standkoming van de militaire strafwetten en besproken en nader
toegelicht door de gezaghebbende schrijvers, welke Kapitein
Schmitz aanhaalt, niet de voornaamste plaats mogen innemen. De
in het opstel van Kapitein Schmitz genoemde geoorloofde en ver
plichte ongehoorzaamheden hebben slechts betrekking op het
onbevoegd gegeven bevel (geen dienstbevel, misdadig bevel) en
19