schuld vrijpleiten, doch ik mag verzachtende omstandigheden aan voeren en daaronder is zeker de voornaamste de stipte, volstrekte, lijdelijke gehoorzaamheid, welke ons altijd is ingeprent. Even la ter raakte een niet-zwemmer van zijn paard. Hij verdronk binnen bereik van de eerst door mij gereed gestelde reddingsmiddelen. Toen ik het verkeerde bevel uitvoerde, meende ik mijn plicht te doen. Achteraf heb ik de overtuiging gekregen, dat ik had moeten volharden bij de reeds genomen maatregelen. Stel eens, dat de zaak voor den rechter zou zijn gebracht, zou ik dan vrij uit zijn gegaan Een goed advocaat zou me zeker wel uit de gevangenis hebben gehouden. Hij zou hebben aangetoond, dat ik geheel te goeder trouw meende te moeten gehoorzamen. Mis schien zou hij jeugd, onervarendheid, ja zelfs beperkt verstand en zwak karakter hebben aangevoerd. Als men in handen van juris ten valt, weet men nog niet welke de moreele gevolgen zijn dat ziet men aan de pleidooien in de zaak der „Zeven Provinciën". Wij hebben een officier gekend, die telkens wanneer hij in moei lijkheden kwam, op meesterlijke wijze domheid voorwendde en er zoo in slaagde zich vrij te pleiten. Tot dit alles voert ons de juridische kijk op een zaak, welke zuiver menschelijk moet wor den bezien. Het moet een soldaat tegen de borst stuiten zich met zulke middelen aan moeilijkheden te onttrekken. Wij moeten in het leger evenmin als elders in het leven vra gen „wat moet ik doen en wat moet ik laten om een schoon strafregister te houden Doch „wat moet ik doen in het belang van de zaak, welke ik dien Geen negatieve, passieve levens houding, doch een positieve, actieve opvatting van plicht. Wij weten van te voren niet of dit goed zal afloopen, doch om te ondernemen is het niet noodig zeker te weten te zullen slagen. Generaal-Majoor tit. b.d. Mazee te Montreux deelde mij zijn meening mede aldus „In feite gaat het in Uw heele betoog niet om ongehoorzaamheid, maar wel om een plichtsgevoel van hoogere orde, dat alleen spreekt in menschen van karakter en waardoor het werkelijke belang van de goede zaak wordt gesteld boven de angst voor kwade gevolgen en zucht om zich te dekken. Uiteraard behoort bij een en ander ook een klaar inzicht in de situatie, het welk overigens bij een man van karakter, die dus meer geeste lijken weerstand biedt aan de hevige oorlogsinvloeden, meer gegarandeerd is, dan bij zwakkere broeders, die theoretisch be kwamer zijn. „Kunst van ongehoorzaam zijn" is m.i. daarom ook minder juist uitgedrukt, omdat „kunst" met zich medebrengt „zich toeleggen op" en van zich toeleggen op ongehoorzaamheid kan toch geen sprake zijn, wel van een als zoodanig gevoelde noodzaak om tegen de gegeven bevelen in te handelen". 21

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indische Militair Tijdschrift - Extra Bijlagen | 1935 | | pagina 23