middel, dat eerst in het alleruiterste geval dient te worden ge
bruikt. Beschouwt men het als het eenige middel, dan bestaat
de kans, dat het te spoedig wordt toegepast. En, zooals Majoor
Du Croo ons in het geval van Maarschalk Pétain heeft laten zien,
men is in vredestijd spoedig geneigd zich van menschen met ka
rakter, die daardoor minder meegaand zijn en er een eigen mee
ning op na durven houden, te ontdoen. Deze neiging moet niet
in de hand worden gewerkt door een spoedig aangevraagd ont
slag, waardoor men bovendien den schijn op zich laadt uit
ontstemming te zijn weggeloopen. Door een ontslagaanvraag wordt
een in paniekstemming verkeerende regeering niet bekeerd.
Zoo leiden mijn overpeinzingen tot deze vier mogelijkheden
1. Niet blijven doordienen, doch ontslag aanvragen en zwijgen.
2. Niet blijven doordienen, doch ontslag aanvragen en daarna
openlijk critiek uitoefenen op de regeering.
3. Geen ontslag vragen achter den minister of den gouverneur-
generaal tevoorschijn komen en openlijk eigen meening be
kend maken.
4. Geen ontslag vragen, doch voortgaan te trachten den chef van
verkeerde besluiten te weerhouden, ja zelfs de uitvoering van
reeds genomen verkeerde besluiten te beletten (zonder tot
sabotage of mineeren of ander minderwaardig bedrijf over te
gaan)
Het zal van de bijzondere omstandigheden en van de tempera
menten der betrokkenen afhangen, welke handelwijzen aanbeve
ling verdienen. Mij lijken de onder 3 en 4 genoemde de meest
ridderlijke. No. 3 is in zoover een ongehoorzaamheid, dat het
openbaar maken van de eigen meening practisch gelijk staat met
het publiceeren van archiefgeheimen. No. 4 zal leiden tot of is
dadelijk al rechtuit ongehoorzaamheid. No. 3 en 4 kunnen tot on
vrijwillig ontslag uit den dienst leiden, zelfs tot in boosheid gege
ven ontslag, doch dit lijkt mij minder erg dan een in boosheid en
zich verongelijkt voelen wegloopen van de brug.
Aanvankelijk leek het door Generaal Pabst onder mijne aan
dacht gebrachte geval van te groote gehoorzaamheid van een
raadgever aan zijn niet-deskundigen chef nog geen geval van onge
hoorzaamheid te zijn, doch bij nadere overdenking zijn wij toch
weer bij de werkelijke ongehoorzaamheid aangeland. Men zou
kunnen zeggende gevallen, waarin zulke ongehoorzaamheden
kunnen of zouden moeten worden gepleegd, komen zoo zelden
voor, dat de beschouwing daarvan voor de meesten onzer slechts
theoretische waarde heeft.
Doch ik vraag mij af of dergelijke verhoudingen al niet veel
vuldig binnen de weermacht voorkomen. Vroeger kon een goed
onderlegd en geregeld studeerend officier alles weten. Nu echter
27