tische karakters en voorzichtige, pessimistische karakters. Voor
grootere ondernemingen, waarin niet één man zonder helpers de
leiding kan hebben, is het van groot belang, dat de verschillende
karakters in den staf zijn vertegenwoordigd, zoodat zoowel de
motor als de rem bij de voorbereiding en de uitvoering kunnen
medewerken. Zoowel de pessimist, de zeer voorzichtige, als de
optimist, de zeer ondernemende, moeten door harmonische samen
werking tot een goed resultaat zien te komen.
Toch leert de practijk, dat de troepencommandant de onderne
mende moet zijn en de stafofficier de voorzichtige. Ik herinner
me nog een voordracht in ongeveer 1917 door een gewezen
Oostenrijksch hoofdofficier voor de Indische Krijgskundige Ver-
eeniging gehouden, waarin deze ons zijne ervaringen in den
grooten oorlog vertelde en zich ongeveer als volgt uitsprak„wee
het leger, waarin de generale staf optimist is, doch wee ook het
leger, waarin de troepencommandanten pessimisten zijn".
Zoo meen ik dan ook Majoor Du Croo te moeten zien als den
waarschuwer tegen gevaar. ZHEG beroept zich vooral ook op de
opvattingen van den Chef van den Generalen Staf van het Duitsche
leger Graaf Schlieffen, doch uit zijne karakterbeschrijving (on
genaakbaar, menschenkenner, zij het tevens menschenverachter
als weinigen) blijkt wel welk een pessimist hij was. Daarbij komt
nog, dat hij had rekening te houden met een leger, waarin het
initiatief en zelfs de ongehoorzaamheid te groote afmetingen had
den aangenomen. Het is dus afgezien van zijn karaktereigenschap
pen wel te verklaren, dat hij het stuur den anderen kant wenschte
om te leggen.
Gelukkig leert ons Majoor Du Croo ook, dat men na den grooten
oorlog wel anders over het probleem dacht en citeert hij Groener
aldus„Da es nicht angeht, bei kriegerischen Vorbereitungen
mit einem sicheren Feldherrn zu rechnen, so bleibt nichts librig
als die beste, ausgewahlte Saat in das Ackerfeld zu legen. Diese
Saat wollen wir nennen: Harmonie von höchster geistiger Frei-
heit und Gehorsam. Die innige Verschmelzung beider führt dazu,
dass der Führer sich selbst befiehlt, vorausschauend im Sinne
des operativen Gedankens, Befehle durch eigene Geisteskraft
vorwegnehmend, ahnend, was der höchste Führer will. Dann wird
auch der dussere Ungehorsam niemals zum Übel ausschlagen"
Hiermede is ook uitgedrukt hoe ik mij de bevordering van de
goede ongehoorzaamheid voorstel. Bij de opvoeding van den mili
tair moet stipte gehoorzaamheid worden geëischt, doch geen
domme, evenmin als misdadige gehoorzaamheid. Ook geen „cultus
der nuttige ongehoorzaamheid", geen zich „instellen op dat wat
uitzondering zal en moet blijven", geen „bevelen, die zullen wijzen
in de richting der ongehoorzaamheid" en wellicht meer dergelijke
door Majoor Du Croo opgeroepen spoken. Met eenige variatie
passen hierbij de woorden van de bekende BEMOEDIGING
5