De mensch lijdt het meest
Door het gevaar, dat hij vreest,
Doch dat nooit op zal dagen.
Zoo krijgt hij meer te dragen
Dan God te dragen geeft.
Het lijkt mij ook niet noodig deze spoken uitvoerig te bestrijden.
Na de vele bewijzen van instemming, welke ik mocht verwerven,
was ik wel eenigszins verbaasd over den pessimistischen kijk op
het leven, die uit de artikelen van Majoor Du Croo blijkt.
En toch moeten wij erkennen, dat hij goed werk heeft gedaan
door ons deze gevaren voor oogen te houden. In mijn opstel zeide
ik reeds „Ongehoorzaamheid, welke eenvoudig voortspruit uit
onwil om te doen, wat bevolen is, uit vrees voor eigen leven
of welzijn, uit gebrek aan activiteit, dezelfde onwil van de onwil
lige honden, waarmee het slecht hazenvangen is, zulk een onge
hoorzaamheid blijve verder buiten onze overdenkingen. Evenzeer
moeten wij uitsluiten de ongehoorzaamheid, welke het gevolg is
van verfoeilijke eigenzinnigheid en betweterij en zelfs van over
dreven eerzucht". Ook signaleerde ik de verkeerde drijfveeren
en remmen tot afkeurenswaardig initiatief. Zulke slechte onge
hoorzaamheden en verkeerd initiatief moeten met alle mogelijke
middelen worden voorkomen en bestreden.
Het is nu maar de vraag of het eischen van „volstrekte, lijde
lijke gehoorzaamheid" daartoe het middel is, dan wel opleiding
tot Harmonie von höchster geistiger Freiheit und Gehorsam, of,
zooals ik het liever zou willen stellen, opvoeding tot een gehoor
zaamheid, waarbij men zich actief, schrander en doortastend in
dienst stelt van de zaak, waartoe de weermacht dient.
Het antwoord op deze vraag kan niet door ieder op dezelfde
wijze worden gegeven. Graaf Schlieffen en ook Majoor Du Croo
gaan uit van den volmaakten meerdere en den onvolmaakten
mindere. Dit is zoo menschelijk het is feitelijk het geloof aan
eigen volmaaktheid en dit is juist in alle legers de grond van
de meeste grieven tegen den generalen staf. Toch zijn de meer
deren niet volmaakter dan de minderen. Het zijn allen menschen
met hunne gebreken en men doet wijs daar rekening mede te
houden.
Majoor Du Croo toont ons met vele voorbeelden aan, dat in
alle legers vele meerderen ondeugdelijk bleken te zijn en moesten
worden vervangen. Dit geeft hem terecht aanleiding te waar
schuwen tegen „te ruim gestelde, te zeer op een gelukkig en
aanvullend initiatief der onder aanvoerders ingestelde bevelen".
Evenzeer echter moet het verschijnsel van de ongeschikte aan
voerders waarschuwen tegen volstrekte, lijdelijke gehoorzaamheid.
Het aankweeken van „een verlangen naar daden en naar verant
woordelijkheid, hetwelk tot zelfvertrouwen en durf voert" (zie
6