95
artikel voorloopig te laten liggen, en liet eerst later te plaatsen, wanneer
liet mocht blijken, dat in de hierbehandelde grief van het leger geenerlei
verbetering te bespeuren is. K.
JFenken over de uitrusting der Infanterie. Onder de vele behoeften
die ons leger nog heeft, bekleeden de bewapening, kleeding en uitrusting
eene eerste plaats.
Het is ontegenzeggelijk waar, dat onze troepen slecht bewapend zijn,
ten minste wat de geweren betreft. De van tirailleurgeweren voorziene
infanterie (op de buitenbezittingen) moge daarop eene uitzondering maken,
die op Java behoort ten spoedigste van nieuwe en doelmatige vuurwapenen
voorzien te worden.
De resultaten van het schijfschieten zullen genoegzaam aantoonen, hoe
weinig goede schutters de bataillons op Java tellen, ja, wij verineeiien
dat zelfs op 250 pas geen schutter met het nog gebruikt wordende geweer
zeker van zijn schot is.
Het over het algemeen slecht schieten ligt, behalve aan de met minder
zorg bewerkte geweren, aan de weinig bestrijkende kogelbaan en het
alles behalve gemakkelijke richttoestel.
Vooral bij eenige agitatie de laatste expeditie op Bali heeft het be
wezen en wanneer de man snel en op korte distantie zijn schot mo t
lossentreft lui slechts zeer zelden.
Dat men dus niet drale, om goed en zuiver vervaardigde achterladers
van klein kaliber, b. v. zoo als de chassepot's van 0.011 N. el in te
voeren, al ware het slechts aanvankelijk voor het kader en de Europeanen
In Nederland kan men vooreerst nog wel met de volgens het snider-
sijsteem veranderde geweren volstaan, maar hier zijn die van klein kaliber
van de meeste waarde.
Ook de patroontasschen zijn nog ver van doelmatig. Hun grootste
gebrek is, dat de patronen, zoowel door zware regen als door sterk traus-
pireerener nat in worden. Men behoort terug te komen tot die van gei-
tenvel vroeger op Sumatra's Westkust in gebruik en er ieder man
minstens twee te geven, om, hetzij vóór en achter, of op beide heupen te
dragen.
De randsel is het non plus ultra van ondoelmatigheid; hij is vooral ook
door het harde leder der draagriemen zeer lastig voor den man, door
slechte confectie ieder oogeublik defect en ook daarin blijft het goed niet
droog. Bovendien is hij, gepakt volgens marschtenue, zoo zwaar, dat
hij den man abimeert, en bij langdurige marschen in een bergland onmo
gelijk mee te voeren is. Waarom dan zulk een onpractisch stuk niet