98 westelijk uitstrekt tot aan de Boekit Oenang, daarna noordwaarts tot aan de Goenong Dempo loopt, en alzoo de grensscheiding vorxt tusschen Pa- soemah Lebar en Pasoemah Oeloe Manna. Laatstgenoemd landschap is een smalle strook gronds, ten zuiden van den bovenomschreven bergrug, in de assistent-residentie Bengkoelen gele gen, tot welk gewest het tegenwoordig ook behoort. De Pasoemah Oeloe Lintang is eene vlakte, die Noordoostwaarts van de Goenong Dempo ligt. Eindelijk heeft men nog de Pasoemah Ajer Kroh, een landstrook in de afdeeling Ampat Lawaug. De verschillende namen der hierbovengenoemde streken duiden genoeg zaam aan, dat hunne respective inwoners afkomstig zijn van het volk, hetwelk aan de rivier de Pasoemah woont, welke rivier aan het land hunner vestiging zijnen naam gegeven heeft. Deze landstreek is algemeen bekend onder den naam van Pasoemah Lebar, en, in het bijzonder bij de bevolking zelve, onder dien van Djagat, hetwelk wereld (heelal) beteekent. De naam Pasoemah Lebar beteekent groote Pasoemah, in tegenstelling van de namen der drie overige kleine streken, waarvan de bevolking zich, door verhuizingen uit de Pasoemah Lebar, bovenstrooms (Oeloe) nedergezet heeft aan de oevers van de Lintang, de Manna en de Ajer Kroh. Daar echter de Pasoemah Ajer Kroh reeds sedert 1860 onderworpen is, en eene n arga der afdeeling Ampat Lawang uitmaakt, terwijl de Oeloe Manna zich, vóór den aanvang der onderwerpelijke expeditie, vrijwillig onder ons gezag stelde, en deze beide alzoo weinig invloed op den loop der gebeurtenissen uitoefenenzoo zullen hoofdzakelijk de Pasoemah Lebar en de Oeloe Lintang in beschouwing genomen moeten worden. Deze beide landstreken vormen eene golvende bergvlakte, van 1800 tot 2200 voet boven het vlak der zee gelegenstrekken zich uit van het N. O. naar het Z. W., en worden ten noorden begrensd door de Kikim, ten oosten het landschap Moelak Oeloe (afdeeling Lematang Oeloe), ten westen door het landschap Ampat Lawang en een gedeelte der assistent-residentie Benkoelen, waarvan het ten zuiden door het Barisan-gebergte afgeschei den wordt. De landstreek is alleen van den kant der Lintangvlakte en der afdeeling Lematang Oeloe open. Wanneer men haar van eerstgenoemde zijde binnentreedt, wordt de aanblik opgevrolijkt door de boschrijke hellingen van den Goenong Dempo, de groene sawah-velden en de daartusschen gelegen doesons; doch van laatstgenoemden kant naderende, ontwaart het oog uiets dan uitgestrekte

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1870 | | pagina 105