99 alang-alang veldenwier eentoonige vaalbruine tint slechts nu eu dan ver broken wordt door het aangename groen der bamboehagenwelke de dorpen omgeven, en door de boschjes in de ravijnen, aan de oevers der rivieren. Het land, speciaal de Pasoemah Lebar, wordt door een groot aantal snelvlietende bergstroomen doorsneden, die meestal zeer diepe ravijnen met loodrechte oevers vormen, welke slechts op enkele punten beklimbaar zijn" Deze bergstroomen, allen bijrivieren van de Lematang, eene neven- rivier van de Moesie, verdeelen het kleine land in vele smalle strooken. De Lematang ontspringt op de Boekit Dingin, en doorsnijdt het land in N.' O. richting. Hare oevers zijn zeer steil, soms wel 700 voeten hoog; de rivier kan bij Arahan Tiga, Goeroe Agong en Singah Najik overgetrokken worden. De voornaamste rechter zijrivieren van de Lematang zijn de Pasoemah waaraan het landschap zijn naam ontleent; de Endikat, die op de Goe- nong Patab ontspringt en zeer steile oevers van ongeveer 1200 voet hoogte heeft, en de Pematang-Lintang. Deze rivieren storten zich allen, nog in het landschap Pasoemah zelf, in de Lematang. De eenige belangrijke linker-bijrivier is de Selangis besar, die op de Boekit Demang ontspringt, en zich in het landschap Moelak Oeloe, bij de doeson Poeloe Pinang, met de Lematang vereenigt. Deze heeft minder steile oevers dan laatstgenoemde, en kan dus ook gemakkelijker overgetrokken worden. De Selangis besar wordt weder gevoed door vele kleine bergstroomen, die allen eenen aanvang nemen in den bergrug, die de W. en N. W. grensscheiding der Pasoemah Lebar uitmaakt, en waarvan de Selangis Ranik en de Dendan de voornaamste zijn. Eigenlijke meren treft men in het land niet aan, maar bij vele doe sons vindt men groote vijvers, die door de natuur of door kunstmatige afdamming gevormd zijn, tot waterreservoirs voor de leidingen der sawah's dienen, en, zoo als later blijken zal, meestal zoo gelegen zijn, dat zij niet weinig tot de versterking der doesons bijdragen. Het land is, behalve in de onmiddellijke nabijheid der bergen, vrij gelijk, en zou dus zeer gemakkelijk begaanbaar zijn, ware het niet dat de rivierovergangen, tengevolge der steile oevers, zoo moeielijk en zoo zeldzaam zijn, men nergens bruggen aantreft, en men dus alleen van door waadbare plaatsen gebruik kan maken of bruggen moet slaanhetgeen Men zegt dat dit moet zijn Pe-Sema/idat is de plaatswaar de Semaheene visch- soort, zich ophoudt.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1870 | | pagina 106